Hogere onverschilligheid

logoIdW

HOGERE ONVERSCHILLIGHEID

K.H. Miskotte over de zin van de zondag

Het oorlogsjaar 1941 was voor K.H. Miskotte een vruchtbaar jaar. Vijf geschriften van zijn hand verschenen: ‘Bijbels ABC’, ‘Messiaans verlangen’, ‘Het waagstuk der prediking’, het illegale geschrift ‘Betere weerstand’ en ook: ‘In ruimte gezet. Overdenkingen over den zin van den zondag’. Bij dat laatste boekje sta ik stil. Het bestaat uit drie uitgewerkte overdenkingen, elk ingeleid door een Schriftwoord. Het eerste deel opent met een titel die in oorlogstijd meteen veel oproept: ‘de zondag midden in het geweld’. Het tweede deel heet ‘de zondag en onze eenzaamheid’, het derde ‘de zondag en de nieuwe waakzaamheid’. Naar het laatste wil Miskotte toe, en dat sluit sterk aan bij wat hij schrijft in het pamflet ‘Betere weerstand’ (zie Verzameld Werk 12, 462-468). ‘Betere weerstand’ ontstaat volgens Miskotte als we het heilloze en goddeloze van de ‘totaalstaat’ doorzien, als de weerstand dus rust op een sterke innerlijke overtuiging van wat God verwerpt en wat Hij wil.

Het lijkt alsof hij nu in dit geschrift ‘In ruimte gezet’ ook wil spreken over een ‘nieuwe waakzaamheid’, maar als we dat woord dan willen verbinden met daadkracht en een strijdersmentaliteit, zitten we er wel helemaal naast. Miskotte waagt het om in de oorlog te spreken over de christelijke roeping als een roeping tot een “gezonde lijdelijkheid” en een “hogere onverschilligheid” (28, 112). Het boek loopt vanuit Psalm 4 (“Ik zal in vrede neerliggen en slapen, want Gij alleen, o Heere, zult mij doen zeker wonen”) uit op een pleidooi om te gaan slapen. Slapend kom je thuis bij God. Het is een heel mystiek boekje, een geschrift dat pleit voor een heilige passiviteit. Het is dat pleidooi dat we ook in het ‘geweld’ van onze tijd bijzonder hard nodig hebben. En daarin ligt inderdaad ‘de zin van de zondag’.

Nu kan een pleidooi voor onverschilligheid te midden van het geweld de indruk wekken dat het boze van het geweld min of meer ontkend wordt. Maar dat is geenszins het geval bij Miskotte, integendeel. Voor de niet-gelovige is het kwade altijd maar een deel van de werkelijkheid; er is ook het goede in en om mensen, en daarom is er hoop. Hoe anders de gelovige! Juist omdat hij gelooft, erkent hij dat het kwaad veel dieper gaat, dat er buiten het kwaad eigenlijk niets werkelijks overblijft. Juist de gelovige ziet dat het boze niet in de wereld ligt, maar de wereld in het boze (1 Joh; Miskotte p 99).

Daarom betekent de opstanding, waar de sabbat naar verwijst, niet alleen de opheffing van onze wanhoop, maar ook van onze hoop (99). Geloven in God is iets anders dan de hoop vasthouden. Het vraagt om ook alle menselijke hoop los te laten. Geloven is niet een vorm van optimisme. Het is hopen op God terwijl je geen hoop hebt voor de wereld.

“Er loopt een scheur door de wereld, zo diep, dat juist de ontwaakte met de Edda zou willen belijden: in den beginne was de chaos; er is een breuk in de ziel, een gespletenheid zo diep, dat hij niet meer ontkomen kan aan de indruk van het radicaal-boze; er is een verborgenheid Gods, zo volstrekt dat al zijn natuurlijke kennis verslonden wordt door de stikdonkere nacht die om ons is” (101)

De toekomst is daarom op geen enkele wijze maakbaar, maar volstrekt in de handen van God. De Bijbel verwoordt dat zo, dat zij zal komen als een dief in de nacht.

In de tijd vóór de Dag der dagen is er ons slechts een teken gegeven van de goede oorsprong en de goede toekomst. Dat teken is nu de sabbat. Te midden van het geweld is de sabbat gegeven als een herinnering aan de oorspronkelijke sabbat en de goede schepping en een verwijzing naar de toekomstige vrede van de nieuwe aarde (12). De zondag is van die sabbat de vervulling en de opheffing, de verandering en de verheerlijking (45).

III.

In deze geschiedenis is het niets dan dood en duisternis. Waarom? Het diepste van wat Miskotte durft te schrijven is wel de gedachte dat God bewust het geweld laat uitwoeden, opdat het te gronde gaat. Dit ‘opdat’ ontleent Miskotte aan Psalm 92, waar de eerste overdenking van uit gaat en waar staat: ‘dat de goddelozen groeien als het kruid en dat alle werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij voor altijd verdelgd worden’. Miskotte past het heel direct toe op de eigen tijd: ‘God laat in deze lange, trage tussentijd de wereld voluit leven, opdat zij zich stuk leve’ (18). Zelfs voor Hegels geschiedfilosofie heeft hij dan een goed woord over, ook al is het raadsel daarin te rationeel opgelost, terwijl Miskotte het opgelost ziet in het geloof, maar wel via een vergelijkbaar procedé. Het is God die de antithese op zichzelf laat stuklopen en omslaan in de ‘Dag der dagen’.

Dit alles is van een diep inzicht en meer nog vol van een diepe troost, voor wie het in geloof beamen kan.

IV.

Miskotte schreef in 1941, wij leven in 2012. Wat zien wij als de zin van de zondag? Ik denk dat Miskottes gedachten hierover nog steeds richtingwijzend kunnen zijn. Het oorlogsgeweld is niet direct om ons heen, maar wel het geweld van een onverschilligheid ten opzichte van God en geloof. ‘Er is niemand die God ernstig zoekt’. Te midden van dat geweld is de zondag gegeven als een moment waarin de eenzaamheid van het geloof wordt opgeheven in de gemeenschap, als het oog van orkaan, waar alles stil is, en als de oefenplaats voor het aanleren van nieuwe waakzaamheid.

V.

Maar de allergrootste verleiding in onze dagen is misschien wel, om deze waakzaamheid te willen zien als onze poging ‘te redden wat er te redden valt’. Zoals sommige predikanten – verschrikkelijk! – aan het einde van de kerkdienst plachten te zeggen: ‘De dienst van God aan u is nu voorbij, nu begint uw dienst aan de wereld’. Zeg liever: slaap zacht, want “er is een waken-laten over ons waken – dat is de gezegende slaap […] zoo ligt er in het geloof-zelf een wezenlijk vermogen tot een hogere onverschilligheid” (111-112).

Willem Maarten Dekker