Barth wil graag nog eens naar Kampen

Barth wil graag nog eens naar Kampen

Kleine Thomas kon niet komen…….
Wees een man en wordt geen Barthiaan

“Nee, nee, u hoef uw hoof niet te schudden om me een vals compliment te maken. Ik geneer me dat ik hier als een ruïne voor u zit. Ik ben oud en moe maar anders…….. Anders zou ik wel wat meer over die daar zeggen”. Karl Barth maakt een weggooigebaar naar een stapeltje boeken op de uiterste punt van zijn bureau. Ik kan de titels niet lezen, maar in de loop van het besprek blijken het een paar bultmannianen, Robinson en “diese Dame Sölle” te zijn. 

“O, wat zou ik graag nog dertig jaar jonger zijn, u had me vroeger eens moeten meemaken. Wat zou ik disputeren. Maar nu ben ik oud, heel oud”. En hij gromt tegen het stapeltje. Langs mijn neus weg citeer ik: Maar nog altijd “freudvoll zum Streit”. “Ja, ja, nou en of, ja, ja, beslist”. Hij veert omhoog, strijkt de manen van zijn voorhoofd, bijt op zijn pijp en zet zijn bril recht. Daar is hij weer, of nog steeds: “de leeuw van Bazel”.

Wanneer je een dissertatie over Barth probeert te schrijven, blijkt al gauw dat er een wolk van elkaar tegensprekende theologische getuigen om hem hangt en zo ben ik deze dagen naar Bazel getrokken om nu zelf maar eens te gaan kijken, mijn ideeën te toetsen en vooral om de mens Barth een keer mee te maken.

En dan het merkwaardige Terwijl wij in Nederland niet beter weten of Barth is allang volkomen uitgeschakeld, blijkt dat in Bazel nogal mee te vallen. Het is bepaald nog niet iemand om in de verleden tijd over te schrijven. Na zijn tachtigste verjaardag is hij weer zeer actief, geeft elke zaterdagmiddag een werkcollege over de grondvragen van de dogmatiek, is direct bereid een kort persoonlijk gesprek te voeren en publiceert weer. Over een paar weken verschijnt er een boekje over het concilie, maar er staan dit jaar nog wel enkele grotere projecten op stapel. Alles wel onder het voorbehoud: “Als ik nog leef”.

Ontwapenend

Daar zit je dan. In de al zo vaak beschreven studeerkamer met de portretten van Mozart en Calvijn. En tegenover me: Barth. Eindeloos oud. Maar in het gesprek zie je dat gewoon niet meer. Hij heeft een ontwapenende menselijkheid die de ontmoeting onvergetelijk maakt. En na een kwartier realiseer ik me ineens dat we eigenlijk als oude bekenden zitten “bij te praten”. Barth heeft kennelijk schik in het gesprek met één van de derde generatie na hem, lacht gul, stelt heel persoonlijke vragen en geniet als hij herinnerd wordt aan karakteristieke uitspraken van vroeger.

Wat is nu het geheim van deze man denk ik terwijl hij een grote pijp in vlam gaat zetten. Heel simpel, hij is zichzelf en dwingt je daardoor hem niet te imiteren maar óók jezelf te zijn. Wat moet hij geglimlacht hebben bij veel loodzware vertogen. Hij heeft niets opvallends behalve dit ene dat hij gewoon is. En daarin groots.

De pijp wil niet en ik mediteer nog even door. Is dit nu de man die bij ons zoveel verklaarde vijanden had en hier en daar nog heeft? Zouden ze wel eens met hem zo rond een tafel gezeten hebben, zo met een pijp? En wat zou hij op die teach-in over de dood-van-God hebben opgemerkt?

Rookwolk

Ik lanceer een stel vragen in de richting van de rookwolk voor me. En Barth gaat er diep op in. Het Gaat over zijn eigen theologie, maar hij behandelt je als zijn gelijke, schept geen distantie, is koninklijk, royaal in zijn lof, mild aanmoedigend in zijn kritiek.

“Ja, dat zit er inderdaad in, dat klopt. Maar ik kan dat nu allemaal niet meer uitwerken. Dat moet een andere generatie maar doen. Hoe oud bent u eigenlijk? O, maar dan kunt u nog een leven lang theologie bedrijven Wat prachtig!”

–          Wat deed U op die leeftijd, professor?

–          “Ik zou net naar Göttingen gaat. Wat was dat toch een onvergetelijke, heerlijke tijd.”

–          U bent toen overigens ook eens aan Thurneysen geschreven: “O Eduard, Eduard, ik heb de geesten wakker gemaakt.”

–          “Ja dat klopt, leuk, maar toch lag het anders dan nu. Het was toen eenvoudiger. Voor de generatie van jongere theologen nu is het veel moeilijker geworden.”

Twee thema’s

Behalve een stel anecdotes vlecht Barth steeds weer twee thema’s door het gesprek: de pneumatologie en de ontwikkelingen in Rome.

“Eerst komt de tijd waarin we over de leer van de Heilige Geest moeten gaan denken en de rest van het Credo behandelen. Pas daarna komt weer een generatie die de vragen van Schepping en werkelijkheid opnieuw zal opnemen. Maar ik was laatst in Rome….”

Dan volgt weer een van die schone verhalen:

“Ik zou daar een vergadering van wel zestienhonderd prelaten bijwonen. Nou, ik wilde zo achter in de kerk in een bank schuiven maar nee hoor. De hele vergadering ging staan en ik moest naar voren komen en daar op de eerste rij stond een stoel zo één als waar u nu in zit. Daar zat ik, och arme op één rij met de kardinalen, die grote mannen met die prachtige jassen aan en zo’n rood hoedje op hun hoofd. Karl Rahner hield een rede in zuiver latijn. O, daar zijn wij toch zulke barbaren in. Kennen de studenten van Kampen goed latijn, spreekt u hetzelf? Ha, ha, ha, je kunt er ook mee smokkelen door op het goede moment quodammodo te zeggen. Er is de laatste jaren veel veranderd bij de gereformeerden en de katholieken in Nederland. Weet u wat voor een pracht verhaal ik daar in Rome hoorde? In tegenstelling tot vroeger verandert tegenwoordig bij de Nederlandse katholieken alles, behalve brood en wijn.”

Beetje milder

Hij wil uitvoerig over Kampen horen. “Ik ben er zelf in 1939 geweest. Weet U toevallig welke rede ik daar heb gehouden? (De souvereiniteit van het Woord Gods en de menselijke beslissing). Men heeft mij toen niet sympathiek behandeld. Er was ook één man, Schilder, in Amerika. Die heeft later… bent u soms… o dan zit u in de richting van Berkouwer. Wat zou ik graag nog eens voor een tweede keer naar Kampen gaan, maar ik kan nu bijna niet meer reizen. Ja, nu ik oud ben, ben ik mild geworden. U lacht. Nou ja, een beetje milder dan toch wel, heus.”

Wat een onzin

Weer terug in de theologie valt de naam Bonhoeffer. Zijn gezicht betrekt vooral als ik aankoers op het “openbaringspositivisme”. Daar is de leeuw weer. “Ach wat een onzin was dat toch. Openbaringspositivisme! Als ik met een beetje geluk in de hemel kom ga ik ook nog eens een hartig woordje met Bonhoeffer wisselen. Openbaringspositivisme!”

Maar bij bedaart snel. “Weet u dat ik laatst bij de paus geweest ben? Hoe hij was? O, een heel gewone man, net zoals u en ik, een beetje bezorgd over alle beweging in de kerk. Ja we moesten Frans spreken en zomaar zei de paus tegen mij, zonder dat ik erom gevraagd had, nee werkelijk, ik had er helemaal niet eens op gezinspeeld: “Wat is het toch zwaar om de sleutels van Petrus te dragen!” En weet u wat ik heb geantwoord? Kàn ik me voorstellen!”

De telefoon

Dan duiken we opnieuw in de theologie en midden in de theologia crucis gaat de telefoon op Barths bureau. Na afloop van ’t gesprek vertelt hij omstandig wie het was, je hoort kennelijk ineens bij de familie. Zoon Christoph (al jaren hoogleraar Oude Testament in Djakarta) is met studieverlof in Bazel om daar een theologie van het Oude Testament in het Indonesisch te schrijven. “En dan leest hij elke avond zijn oude vader een stukje in vertaling voor.”

Nu belt de schoondochter met de vraag of ze de jongste van de vier kinderen even bij grootvader kan onderbrengen omdat ze in de stad wil gaan winkelen.

“Nee, lieve kind, dat gaat nu niet, ik heb bezoek gekregen van een Hollander.. nee… die niet.. een jonge Hollander. Helemaal voor mij naar Bazel gekomen. O, we hebben een prachtig gesprek over de diepste grondvragen van de theologie. Nee, werkelijk ik kan de kleine Thomas nu niet bezig houden. Ja, wat mij betreft moet er wel een tafelkleed komen. Maar ik ga nu verder met deze nieuwe Thomas, die zal de zaak nog een… nou… over een kwartiertje dan..”

Alles komt terug

We hebben bepaald niet alleen gelachen. Soms krijgt het gesprek een zeer directe geladenheid. We komen aan de eschatologie en, omdat daar onzekerheid over is, vraag ik dóór en herhaal de vraag uit het laatste gesprek tussen Barth en Bonhoeffer rondom 1941.

“Alles komt terug zoals het geweest is”, zegt Barth.

–          Zoals het meer van Genève?

–          “Ja, zoals het meer van Genève”.

–          Zoals u en ik hier bij elkaar zitten?

–          “Ja, zeker, zoals u en ik, zoals wij, hier bij elkaar zitten, zo komt alles terug. Niets is vergeefs geweest.”

De foto

Bij het vertrek wordt Barth ernstig en heel persoonlijk, maar onder aan de trap als ik bijna de deur uit ben vonkt het weer en zijn pret-ogen vragen om tegenspel en een vrolijk afscheid.

Hij pruttelt over de foto.

“U hebt nu wel een foto meegekregen, maar u weet toch dat er staat: “Gij zult u geen gesneden beeld maken?”

–          Zeker professor, maar er staat bij: “Gij zult u voor die niet buigen.” “Ha, ha, dat klopt, ja. Maar wat gaat u nu eigen doen als u straks met die foto in Kampen komt?

–          Dan hang ik die op mijn boekenkast boven de plank waar de K.D. staat.

–          “Nou, nou, hm, hm. En wanneer er nu eens studenten op uw kamer komen en die foto zien, wat zegt u den?

–          “Dan herhaal ik wat u steeds tegen uw studenten in Bonn zei. Ik zal op de foto wijzen en zeggen: “Wees een man en wordt geen Barthiaan. Maar dàt is hem. Hij lacht nog als de deur dicht gaat.

A. Dekker
Trouw, 18 februari 1967