De onrechtvaardige rechter (Lukas 18:1-8)

logoIdW

 

Deze rechter staat voor de orde, die van God noch gebod wil weten. Als dat zo is, duurt het niet lang of ook de mens wordt uit het oog verloren. Precies dat gebeurt in deze gelijkenis. De weduwe, die op recht doen aangewezen is, wordt geen recht gedaan. Zo gaat het in onze wereld toe. Vele weduwen en wezen vragen in onze wereld tevergeefs om recht. Onbegrijpelijk onrecht is er in een orde, die geen ontzag heeft voor God; waar God niet gekend wordt. Dan is het een schrale troost om te weten dat, straks als de Mensenzoon komt, dat recht wel gedaan wordt. Hoe zeker is dat?

Kijk nog eens goed naar de onrechtvaardige rechter, zegt Jezus. Uiteindelijk spreekt hij recht. Niet omdat hij daartoe van binnenuit gedrongen wordt, nee, omdat de vrouw, deze weduwe blijft volhouden. Dan gaat hij overstag, dan gebeurt het wonder. Hij spreekt recht.

Dat is het springende punt in deze gelijkenis. Midden in onze wereld, die ver verwijderd is van Zijn Rijk, wordt Gods recht voltrokken. Om het nog iets scherper te zeggen. In de onrechtvaardige rechter licht de goede rechter en Zijn recht op. De onrechtvaardige rechter wordt, zonder dat hij het wil, of zonder dat hij zich dat bewust is, tot instrument, tot gelijkenis van de goede rechter.

Dat is de troost van de gelijkenis. De goede God wacht niet tot Zijn Rijk komt, maar neemt nu reeds mensen in zijn dienst. Hij laat nu al in de wereldorde die voorbijgaat, Zijn licht oplichten. Het gebeurt nu al, waar wij op hopen: de vanzelfsprekendheid van onze onrechtvaardige orde wordt doorbroken. Het gebeurt nu al, dat aan de weduwe en de wees recht gedaan wordt. Daarvan is de onrechtvaardige rechter in deze gelijkenis het teken.

Dat gebeurt niet omdat er door de rechter in de goede God geloofd wordt, maar omdat hij niet op kan tegen diegenen die om recht vragen. Tegen hen die om recht vragen, omdat zij van de rechtvaardige rechter weten die komt.

Dat zijn de bidders die Jezus op het oog heeft. Daarom bemoedigt en troost Hij ons. Nu reeds, nu zijn Rijk nog niet gekomen is, kan dat gebed krachtig zijn, zo krachtig, dat in onze onrechtvaardige orde recht gesproken wordt, recht dat een voorteken is van Zijn recht dat zal heersen.

In de gelijkenis zijn die bidders lastige mensen. Op die lastige mensen, op die bidders, daar hoopt Jezus op, dat Hij die zal aantreffen als Hij komt.

At Polhuis