De muur

logoIdW

 

De muur. Hij staat voorop het boek. De muur in Israël-Palestina, die het land en familiegrond verdeelt. Die muur loopt ook dwars door mij heen, door mijn verstand, mijn hart en ziel. Het boek van Mitri Raheb doet dat voelen. Geloven onder bezetting. De foto toont humorvolle graffiti op de muur (“fragile”, “nothing lasts forever”). Toch is het een intens lelijk boek. Het is ook een lelijk ding. Met die muur ligt de verdeeldheid vast, iedere beweging is eruit. Vrede is ver te zoeken en er is geen onderhandelen aan. Over de muur – daar, in dit boek en in mij – moet het gaan.

Aan de ene kant

Mitri Raheb, Palestijns christelijk theoloog, neemt mij mee naar zijn kant van de muur. Naar zijn vaderland; Bethlehem zijn thuis. Hij laat het schrijnende onrecht zien van het leven onder bezetting: vernedering, machteloosheid, je niet vrij kunnen bewegen, de bezettende macht die zich de natuurlijke hulpbronnen toe-eigent.

Het opent me nog weer eens de ogen voor de situatie van de Palestijnen. Maar wie weet dat niet? Veel minder bekend is de al eeuwenlang voortdurende aanwezigheid van de Palestijnen in het land. Zij zijn het ‘volk van het land’, zegt Raheb, het volk van de bijbel. Alles wat daar geschreven staat in Tenach en Evangelie, is daar, in hun land, aan hun voorouders gebeurd. En zij – in elk geval de Palestijnse christenen – hebben ermee geleefd, de eeuwen door. Zij hebben met het bijbelse verhaal geleefd, want hun geschiedenis is een bijbelse: een doorgaand verhaal van onderdrukking, overheersing en bezetting door de (regionale en geo-politieke) machten van deze wereld, door opeenvolgende imperia. Het Palestijnse volk weet niet beter dan oorlog en bezetting. Raheb zelf (geboren 1962) kende doorlopend oorlogen!

Dat dat onbekend is, toont aan hoe verwrongen het beeld is van de historische feiten van het ‘bijbelse’ land en zijn bewoners. Het onthult hoe Westers, eurocentrisch en koloniaal er naar het ‘Midden-Oosten’ gekeken wordt. Het moderne Israël wordt teruggelezen in de bijbel als een Westerse, beschaafde kolonie in een wezenlijk onbeschaafde context.

Hier wordt Rahebs boek een aanklacht. Daarbij gaat het hem om meer dan alleen de bezetting. Dat spreekt uit de oorspronkelijke Engelstalige titel Faith in the Face of Empire. Dat Engelse ‘empire’ (vertaald met ‘grootmacht’ en ‘imperium’) is een begrip uit de kritische literatuur over Westerse dominantie en machtsuitoefening (bijvoorbeeld de militaire interventie door de VS in Irak). Die macht is niet alleen militair, politiek en economisch, maar ook intellectueel. Het bepaalt het gangbare discours en daarmee de kijk op de feiten en de interpretatie van teksten:

‘Degene die interpreteert neemt een machtspositie in; degene die zich van het verhaal (story) meester maakt, maakt het tot his-story of her-story (…) en creëert op deze manier letterlijk geschiedenis (history).’ (31)

Daar hebben we ook in de theologie mee te maken. De gangbare Westerse theologie over Israël als volk en land is, zo Raheb, niet op feiten gebaseerd, maar op tendentieuze interpretaties, mythen en constructies (dat het land leeg was, de identificatie van het huidige met het bijbelse volk Israël, de ‘joods-christelijke traditie’). Met een beroep op de Israëlische historicus Schlomo Sand stelt hij dat het hedendaagse volk Israël een modern verzinsel is, een constructie uit de tijd van natiestaten en nationalisme:

‘Dit is de crux van het probleem: de oorspronkelijke bewoners van het land zijn tot vreemdelingen gemaakt om plaats te maken voor een verzonnen volk dat het land bezet.’ (44)

Met dit requisitoir zet Raheb mij met de rug tegen de muur. Dat is ook mijn plaats, daar hoor ik thuis. Ik zie het onrecht van de muur, de brute onteigening. Maar ik zou hem bijna gaan verdedigen (wat ik uit mijzelf niet zomaar zou doen). Raheb laat me geen andere keuze.

Aan de andere kant

Want ik kom ook aan de andere kant van de muur. Daar wijst men op heel andere feiten. De imperiale, grootmachtige tendens van de islam, iets dat in Rahebs boek geen enkele rol speelt. Het antisemitisme en de Jodenhaat, in de Arabische wereld, maar ook in de Westerse, Europese. Ook dat is afwezig. Waar hij de post-holocaust-situatie noemt, is dat in de trant van ideologische legitimatie. Voor hem is Israël een verzonnen volk. Israël en Jodendom hebben bij Raheb een vluchtig, etherisch karakter; het zijn enkel namen, zonder reële basis. Zodoende gaan ze restloos op in het imperium.

Voor mij is Israël een gemeenschap die de eeuwen door met bijbelse geboden en verhalen is blijven leven en een band met het land Israël, met de stad Jerusalem en met de tempel levend heeft gehouden. En daarbij: het was mede daardoor haar leven in het imperiale Europa niet zeker.

Natuurlijk is het waar dat feiten altijd geïnterpreteerd moeten worden en vanuit een perspectief, in een bepaald kader gepresenteerd worden. Feiten kunnen ideologische misbruikt worden. Maar dat doet aan hun feitelijke kern niets af.

Bovendien, als het over interpretatie gaat: hoe overtuigend is Raheb eigenlijk? Hoezo is het onafgebroken wonen in het land eigenlijk van betekenis? In de bijbel horen landbelofte en de geboden zozeer bij elkaar dat de ballingschap zich eigenlijk onmiddellijk aandient. Hoezeer het ook om een concreet land gaat, het is niet uit het bijbelse kader van verbond, Tora, volk en ballingschap los te maken. Raheb doet wat ik bij andere Joodse en christelijke Israël-theologen ook niet kan volgen: toe-eigenen en direct identificeren van bijbel en historische werkelijkheid. Ook de openbaring en ‘de boodschap van vrijheid’ claimt en viert Raheb als Palestijns (‘Het volk van Palestina was in staat om een uniek antwoord op deze vraag [‘waar is God?’] te ontdekken’, 82).

Ik zou het nog kunnen hebben als contextuele theologie, dat wil zeggen theologie met een zekere, zeer specifieke en indringende, maar tegelijkertijd ook fundamenteel beperkte zeggingskracht – zoals iedere theologie. Aanvankelijk lijkt Raheb zo te denken. Maar al het perspectivische geschut dat in stelling wordt gebracht tegen de Westerse Israël-theologie – geen feiten, maar interpretatie – is geheel van het toneel verdwenen als hij zijn eigen theologie en bijbelinterpretatie uiteenzet. Dat hij dan opeens met verbijsterende stelligheid spreekt, maakt zijn boek onverteerbaar en moeilijk serieus te nemen als intellectuele bijdrage. ‘Degene die interpreteert maakt het tot his-story’. Precies. Raheb weet absoluut dat Israël een verzonnen volk is, en dat God zijn openbaringen aan de Palestijnen gaf.

De muur blijft

Het boek komt dus niet over de muur heen. Het blijft welbewust aan een kant. Want daarachter huist ‘het imperium’. Goed beschouwd is daarmee vooral gezegd: het kwaad. In die zin lijkt het op begrippen als ‘fascisme’ of ‘neoliberalisme’ (of zo u wilt ‘vervangingstheologie’, want dat functioneert soms net zo): het is een label voor iets abjects, het is naam en veroordeling in een. Je kunt in zekere zin zelfs zeggen dat deze theologie van haar kant ook de muur in stand houdt, en die muur – de afgrenzing tegen alles wat daarachter zit – nodig heeft.

Ik met mijn Israël-theologie behoor ook tot het imperium. Als ik Raheb goed begrijp ben ik onbewust evenzeer bezet gebied. Er is geen zinnig theologisch gesprek mogelijk, heel de Westerse kerk en theologie (voor zover die nog niet ‘ontwaakt’ is) is in de hoek gezet.

Raheb spreekt herkenbaar bevrijdingstheologisch over waar God is en wie Jezus was. God is bij de verdrukten en Jezus was met hen solidair tot in de dood. Het nieuwe en de provocatie zit in de betrekking hiervan op de Palestijnse situatie. De God van de bijbel is met hen die vernederd worden bij de checkpoints, verdreven van hun eigen land, afgesneden van hun middelen van bestaan.

Het is de enige troost voor Palestijnse christenen. Ik onderschrijf die en zou hun die troost nooit durven ontzeggen. Dat het voor hen het enig mogelijke gezichtspunt is, begrijp en accepteer ik, en het spreekt tot mij en klaagt mij aan. Maar ik kan God onmogelijk alleen daar zien. Hij is ook bij dat andere, evenzeer eeuwenlang geteisterde volk. Ook als dat met de nederzettingen, de muur en de checkpoints steeds verder in een noodlottige situatie verstrikt raakt. God en Jezus vind ik tegenover me, op verschillende plaatsen. Ik kan en zal dat van Palestijnen niet vragen. Maar ik zou het hun zeggen, als zij ernaar zouden vragen waarom ik als volgeling van Jezus op hun klacht niet onmiddellijk in ga, niet geheel en al met hen solidair ben. Het is pijnlijk te constateren dat zo’n gesprek er kennelijk niet in zit. Zelfs niet met een academisch (en luthers!) theoloog als Raheb. Te vrezen valt – en dat is zo mogelijk nog pijnlijker – dat dat gesprek zelfs onder theologen in Nederland niet mogelijk is. Als we zelfs hier de muur niet kunnen slechten, hebben we kennelijk het conflict geheel en al geïmporteerd. Dan houden we bij wijze van spreken door onze verbondenheden de muur overeind.

Bij wijze van spreken, want kerk en theologie worden nogal eens overschat. Zij houden die muur niet overeind en zullen hem ook niet neerhalen. Maar misschien kan theologie aan de oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict een kleine bijdrage leveren. De ‘theologie van hoop en verzet’ van Raheb doet dat naar mijn overtuiging niet.

Coen Constandse

Mitri Raheb, Geloven onder bezetting. Een Palestijnse theologie van verzet en hoop, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer 2015, € 12,50