De longen van de stad

logoIdW

 

Birkenhead

De Amerikaanse journalist Frederick Law Olmsted maakte in 1851 een wandeltocht door het noorden van Engeland. In Birkenhead, aan de overkant van de rivier de Mercy bij Liverpool, ging hij een bakkerij binnen. De bakker vertelde hem enthousiast dat hij beslist eens moest gaan kijken naar wat ze sinds vier jaar in hun stad hadden: een voor iedereen toegankelijk stadpark! Olmsted ging en was zo geraakt door wat hij daar aantrof – een uitgestrekt victoriaans stadspark, met speeltuinen en speelvelden, wat bossen, een schilderachtig meer, een boothuis en een rustieke brug – dat hij na terugkeer in Amerika landschapsarchitect werd.

Hij ontwierp in navolging van Joseph Paxton in Birkenhead Park het Central Park in New York en legde uiteindelijk meer dan honderd parken aan in heel (stedelijk) Noord-Amerika. Nu waren er in Engeland al parken vóór die tijd, voornamelijk in Londen en in de koninklijke domeinen, zoals Kensington Gardens en Regent’s Park, maar die waren uitsluitend toegankelijk – stilzwijgend of soms expliciet – voor de betere standen. We kunnen ons bijna niet meer indenken wat dit nieuwe fenomeen met vrije toegang voor alle bevolkingsgroepen heeft betekend. De arbeidersklasse ademde op! Heel Liverpool wilde het stadspark met een bezoek vereren.

Groene zones

Wie koestert er geen warme herinneringen aan het wandelen, flaneren, joggen of flirten in een (stads)park? Uit mijn kindertijd herinner ik me de groene longen van Den Haag, het Westbroekpark, of als er meer tijd was, Meyendell. Steevast waren we daar op vrije dagen en op alle tweede feestdagen te vinden, vaak in combinatie met een bezoek aan familie of vrienden. Veel honden waren er in mijn herinneringen niet, ook nog geen opstijgende barbecuegeuren of mobiele buitenkeukens.

Dat werd al anders toen ik in de jaren tachtig op eigen kracht de groene zones van de domstad verkende. Het Lepelenburg, het Wilhelminapark, of als er meer tijd beschikbaar en ruimte nodig was, Amelisweerd. Wat is er mooier aan de stad dan groene grasvelden overvol te zien met kleurige mensen van alle leeftijden en bevolkingsgroepen? Waar de een zijn middagdutje doet, een ander in kleermakerszit boven zijn boek hangt, een derde vooral mensen zit te observeren, weer anderen zich in een knuffelzone wanen en oudere, vaak minder zichtbare stadsbewoners steevast een luchtje komen scheppen? En wat is er heerlijker voor een student die zijn kamer en boeken – schermen waren er nauwelijks – wil ontvluchten en het uitzicht vanaf zijn minibalkon kan uittekenen, dan zich te laven aan de aan doorgaande verkeerswegen of drukbevaren grachten grenzende grazige weiden van het stadshart? Nog weer later frequenteerde ik het Lage Bergse of het Kralingse bos. Andere culturen laten daar nu zien wat ooit vanuit Frankrijk en Engeland naar Nederland overwaaide, maar nooit echt wortel heeft geschoten: de pique nique. We kunnen nog heel wat leren van de zelfgefabriceerde openluchtrestaurants voor vijf generaties die medelanders vrijmoedig optuigen in de open ruimtes van de stad: zij verheffen de picknick tenminste tot levenskunst! Waar de Fransen er van nature goed in zijn – immers, die gaan ’s ochtends naar de markt, slaan een gebraden kippetje, een fles sappige wijn, een paar kaasjes en een stokbrood in. Onderweg naar dat ene afgelegen riviertje rijden ze nog even langs een boomgaard vol rijpe abrikozen – hebben we inmiddels ontdekt dat ook de Spaanse tapas en tortilla’s voor dit doel zijn geschapen en dat Italianen al generaties fresco eten. Daarbij steekt de Nederlandse picknick nog altijd wat amateuristisch af – in het ergste geval verzameld rond een handdoek of fleece van Ikea, tupperwarebakjes vol pastasalade, doorgaans inclusief een vergeten kurkentrekker of keukenrol, gelukkig wel steeds minder koelboxen. En toch: juist op deze wijze helpen de longen van de stad een mens op adem komen.

Op adem komen

Voor mij staan deze plekken ‘voor mensen met een groen hart’ (zoals een website ze kwalificeert, maar wie is dat niet, zijn adam en adamah niet etymologisch verwant?) symbool voor een ander fenomeen, dat helaas overal een kwijnend bestaan leidt en in de stad vrijwel verdwenen is: de beleving van de zondag. Zo’n twintig jaar geleden schreef Ivo de Wijs over de zondag in de stad deze tekst, door Paul de Leeuw op cd gebracht:

Je kon lopen door de stad van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat
Met een hond als je die had en desnoods midden op de straat
De klokken van de toren waren overal te horen
En je was het je geen ogenblik bewust
Maar het was de dag der dagen zonder jakkeren en jagen
De wereld was een hele dag op rust

Er is geen zondag meer, er is alleen lawaai en snelverkeer
Er is gedender en gedaver van Sint Philipsland tot Sneek
Er is geen eind en geen begin meer aan de week
Er is geen zondag meer geen zondag meer en alles raced en raast
Er is geen zondag meer er is alleen maar haast

Je was vrij je had geen werk, je had het park of het plantsoen
’s Morgens ging je naar de kerk, al zag je mij dat zelden doen
De vogels kwamen zingen en je deed je vaste dingen
Wim de Bie en Kees van Kooten op de buis
Of je liep gezellig binnen bij je vrienden en vriendinnen
Daar ben ik dan en iedereen was thuis

Er is geen zondag meer, er is klandizie en parkeerbeheer
Er is getoeter en getetter tussen Hulst en Hoogezand
Er is geen zondag meer, geen zon meer in dit land
Er is geen zondag meer, geen zondag meer en alles wat ik zie
Dat is de vierentwintig uurs economie

Er is geen zondag meer, geen alles mocht en alles kon dag meer
Ik wil hem terug precies als vroeger met de warenhuizen dicht
Want ik wil eens per week de eeuwigheid op zicht
Ik wil de zondag terug, mijn zondag terug, de stilte en het groen
Ik wil de zondag terug, de zondag terug van toen

Heilige grond

Die zondag komt niet meer terug en nostalgie is meestal onvruchtbaar. Miskotte waarschuwde al dat de zondag altijd weer ‘puriteins verkalken of libertijns verfladderen’ zal. Dat laatste is – van de weeromstuit van het eerste ? – mogelijk gebeurd, maar hoe kan het anders in onze multireligieuze samenleving waar flexibilisering van werktijden, de eventcultuur en de alomtegenwoordige digitale bereikbaarheid het In ruimte gezet permanent bedreigen?

Hoewel…. ook in de stad is er een wereld aan mensen die juist de zondag weer (her)ontdekken als een dag anders dan de andere dagen: croissantjesdag, duurloopdag, (stads)tuindag, terrasdag (hoewel dat eigenlijk voor alle dagen geldt) of ‘eindelijk uitgebreid koken en dineren’dag. In zijn studie over de sabbath stelt Heschel dat toen de geschiedenis aanving, er maar één heiligheid in de wereld was: de heiligheid van de tijd. Pas later, na het Gouden Kalf, kwam onder Mozes de heiligheid van de ruimte. In de moderne tijd lijkt tijd ondergeschikt geworden aan ‘ruimte’.

Misschien zou een hedendaagse thora voor de stad wel moeten luiden: gedenk uw parken, de longen van de stad – dat gij die heiligt! Dan komt de sabbat vanzelf. Tijd is immers Gods geschenk aan de ruimte.

 

Peter Verbaan