De hoop als schuiplaats (Hand. 2: 26)

logo-idW-oud

 

DE HOOP ALS SCHUILPLAATS

‘Ja, ook mijn vlees zal een schuilplaats vinden in hope. ‘ (Hand. 2: 26)

Hoewel in deze uitdrukking ‘een schuilplaats in hope’ Psalm 16:9 wordt geciteerd om aan te tonen, dat Christus niet aan de dood wordt prijsgegeven, mag men die toch wel op ons eigen leven betrekken.. Tenslotte is dat ook in de oudtestamentische tekst het geval: ‘Gij geeft mijn leven niet prijs aan het dodenrijk; mijn vlees zal in veiligheid wonen.’ De uitdrukking fascineert mij. Letterlijk lijkt er te staan, dat ik een schuilplaats vind op grond van hoop. Maar de uitdrukking tendeert toch naar de gedachte, dat de hoop zelf mijn schuilplaats is.

De vertaling ‘schuilplaats’ hebben wij aan de NBG-uitgave te danken. Ook daarin steekt een lichte overdrijving. Het Griekse werkwoord ‘een schuilplaats vinden’ betekent zo ongeveer: een onderdak of woning krijgen; het wordt ook gebruikt voor vogels die zich in een boom nestelen. Andere vertalingen spreken van ‘rusten in’. Het woord hoop in de tekst is dan ook de nieuwtestamentische weergave van het Hebreeuwse ‘vertrouwen, veiligheid’. Hoop en zekerheid /veiligheid zijn in het Oude Testament wisselbegrippen.

Deze vertaling is veelzeggend.: hoop is vastheid, vertrouwen. Het woord is eenduidig gericht op het goede dat verwacht wordt. Ons begrip van hoop is minder eenduidig. ‘Op hoop van zegen’: je moet maar afwachten; ‘tussen hoop en vrees’: wat zal het worden? ‘Ik help het je hopen’, maar denk er het mijne van. Ook als wij hopen, blijven wij ons de wisselvalligheden van het leven bewust. Maar de bijbelse hoop bevrijdt van de vrees, zij rekent niet met kansen, maar leeft vanuit de zekerheid en het vertrouwen. Zij is in slechte tijden ook niet wezenlijk anders dan in tijden van zegen; dat men bouwt op God, blijft in alle tijden primair. Zo heet het dan ook: Gij zijt mijn verwachting (Ps. 71:5), oftewel: God is mijn hoop. Het begrip is dus zeer geconcentreerd, verliest zich niet in allerlei ditten en datten, ook geen vrome. Eenvoudigweg: ‘God is een schuilplaats, een sterke toren’ (Ps. 61:4). Bij Hem is het goed ‘toeven’.(vs. 5)

Het Nieuwe Testament sluit hierbij op veel plaatsen aan. ‘Het geloof is de vaste grond der dingen die men hoopt’. (Hebr. 11:1 St.Vert.) Het brandpunt waarop de uitspraken zich hier concentreren, zijn kruis en opstanding van Christus, zoals ook in onze tekst het geval is. De nadruk komt sterker te liggen op het ‘uitzien naar’ en de ‘volharding in de hoop’ (Rom. 15:4).

Men kan dus wel stellen, dat wij hier eerder wonen in de hoop (in de hoop een schuilplaats vinden) dan dat de hoop woont in ons. Het is een geschonken gave, de zekerheid van de overwinning van Christus. De neiging, om de hoop de eerste plaats te geven, vóór het geloof, is in de laatste eeuw toegenomen (Moltmann, Evanston). ‘Geloof, hoop en liefde, deze drie’ – heet het in 1 Korinthiërs 13. De liefde blijft, is eeuwig; hoop en geloof wortelen geheel in deze aardse bedeling. Uiteraard zijn geloof en hoop als hol en bol, zij versterken, ondersteunen elkaar. Dat het in de hoop om een radicale overwinning op dit aardse bestaan in zijn totale vergankelijkheid gaat, blijkt wel uit het feit, dat het onderwerp van deze verwachting ‘het vlees’ is .Het is bijna een oxymoron: vlees dat hoopt.

Alles bijeengenomen mag men wel zeggen: wij hebben een schuilplaats gevonden in de hoop.

H.W. de Knijff