De Hongaars-Hervormde kerk achter het ijzeren gordijn

logo

 

 

DE HONGAARS-HERVORMDE KERK ACHTER HET IJZEREN GORDIJN

Een sfeer calvinisme

De beslissende indruk, waarmee ik uit dat land ben teruggekeerd, is een goede, verhelderende en bemoedigende, maar ook enigszins beschamende indruk. Dit kan ik natuurlijk niet betrekken op de politieke toestanden, die ik daar heb aangetroffen. Dat die niet fraai zijn, behoef ik niet te vertellen. Geen mens heeft daar trouwens van mij verlangd ze fraai te noemen. Belangrijker dan hetgeen ik in dit opzicht heb gezien en gehoord was voor mij de positieve indruk van de plaats en de gevoelens van de arbeid naar buiten en naar binnen van de hervormde Hongaren, die nu eenmaal, zonder dat men hen ernaar heeft gevraagd, deze toestanden met hun ganse volk (zij vormen 20% van de bevolking) moeten verdragen. Het is niet gemakkelijk en aangenaam achter het „ijzeren gordijn” te moeten leven. Maar ik heb daar merkwaardig genoeg meer rustige en opgewekte mensen aangetroffen dan in Bazel. Ik vond ze bezig met echte, ernstige, brandende vragen. Ik vond ze echter ook ten opzichte van de Russen, de „volksdemocratie”, het ganse „probleem van het Oosten”, juist niet in die nerveuze stemming, die tegenwoordig menigeen onder ons zelfs hier voor onvermijdelijk houdt. Ik trof veel overtuigende deemoed en geduld, waakzaamheid en dapperheid aan, een volhardend geloof en een leven in een nabijheid der eeuwige dingen, die wij hier zo niet kennen. De voorvaders van deze mensen hebben eeuwenlang de heerschappij eerst der Turken en daarna der Habsburgers doorstaan. Zij zijn niet zo ontsteld en vertwijfeld als men dat zich op een afstand zou voorstellen. Ik kreeg te zien – ik dacht niet zonder weemoed aan hetgeen de meeste Duitsers thans missen – dat een behoorlijk calvinisme nog tegenwoordig bewijzen kan een mannelijke, stoere, practische zaak te zijn.

Toen ik in 1936 voor het laatst in Hongarije was, trof ik dezelfde personen en kringen, met wie ik nu weer in aanraking kwam, aan, in een nationalistische koortstoestand, waarbij vergeleken hetgeen ik toentertijd in Duitsland mee had beleefd, mij vaal en in elk opzicht gekunsteld voorkwam. Ook de Hongaarse hervormde christenheid woedde tegen het verdrag van Trianon, dweepte met een spoedig herstel van de duizendjarige Stephanskroon en schuimde over de gele haat tegen de Tsjechen en Roemenen, die toen (evenals nu weer) de gelukkige winners waren.

Dat alles is nu voorbij: die nationale trots, die nationale haat, die nationale aspiraties. Ik kan niet beoordelen, of en in hoeverre zij ook in het hervormde volk voorbij zijn. Maar juist de mensen, die in de Hongaarse Hervormde Kerk en haar theologie verantwoordelijkheid dragen en leiding geven, zijn nu beslist niet meer op de lijn van deze traditie te zoeken. De zorg daarvoor schijnt veeleer de zaak van het Rooms-Katholicisme geworden te zijn, althans in tactisch opzicht. Degenen, die aan hervormde zijde de toon aangeven zijn mij bijna zonder uitzondering opgevallen als mensen met een uitgesproken realistisch denken. Over de dwaalwegen en verzuimen van het verleden – de kwestie, die in Duitsland de discussie zo moeilijk maakt – hebben zij geen onderricht nodig. Wat in dit opzicht te leren viel, is geleerd. De „schuldvraag” is overbodig, omdat alles erkend en toegegeven is. Men verstaat de nationale ramp, die al dadelijk begon met Hongarijes keuze van de zijde van Duitsland in de oorlog, culmineerde in de inval der Russen en tenslotte met de (door de westelijke gealliëerden erkende) inschakeling van Hongarije in het oostelijk blok, met alle consequenties van dien, werd bezegeld, als een rechtvaardig goddelijk oordeel. Men is besloten het vooreerst eenvoudig als zodanig zonder morren en wrok te dragen en in elk geval slechts vandaar uit in de toekomst te zien.

Tussen twee verzoekingen

Dat betekent niet, dat de Hongaarse Hervormde Kerk zich voor het thans heersende staatssysteem als zodanig zou uitspreken. Zij zou zich, indien zij dat deed, tegenover de Roomse Kerk een voordeliger positie verwerven. Het ontbreekt van regeringszijde niet aan aanlokkelijke uitnodigingen om dat te doen. Maar zij doet het niet. Zij heeft met bepaalde maatregelen van de nieuwe staat, vooral de voor haar zeer ingrijpende herziening van bodembezit, oprecht en nadrukkelijk ingestemd. Zij behoudt zich echter de vrijheid voor om met bepaalde andere maatregelen van deze staat eventueel ook niet in de stemmen. Een principiële aanhanger en belijder van het nieuwe systeem heb ik onder de hervormde Hongaren niet ontmoet. De kinderlijke geestdrift van de vurige rode deken van Canterbury, die kort voor mij het land had bereisd, heeft bij hen slechts verwondering gewekt. De Hervormde Kerk riskeert het om geen gehoor te geven aan de oproep van de heersende macht en partij zich daarvóór te verklaren. Zij is zelfs naar mijn indruk (met name in persoonlijke vragen) bijna wel wat al te zeer er op bedacht in dit opzicht alle mogelijke misverstand uit de weg te gaan.

Maar zij wederstaat ook de nog meer voor de hand liggende en sterkere verzoeking zich bij de houding van de Roomse Kerk aan te sluiten en zo in de principiële oppositie te gaan. Ook daarmee zou ze zich vele vrienden kunnen maken. Het moet haar niet gemakkelijk vallen uit de rijen van haar eigen leden het verwijt te horen, dat ze „lauw” is en dat de enige echte calvinist in Hongarije tegenwoordig de rooms-katholieke aartsbisschop is. Hoe weinig de jongeren het systeem genegen zijn, is mij gebleken in Sarospatak, waar ik met een Kantcitaat („heb de moed u van uw eigen verstand te bedienen!”) een zeer onprogrammatische, maar zeer duidelijke stormachtige bijval ontketende. Maar ik heb verder geen verantwoordelijke hervormde figuur aangetroffen, die het voor christelijke juist gehouden zou hebben de weg van de principiële politieke tegenstand te kiezen. De hongaarse hervormden zullen overeenkomstig de indruk, die ik van hen kreeg, niet zwijgen waar zij moeten spreken. Zij zijn echter te zeer overtuigd van de fouten in het Hongaarse verleden om nu, ten overstaan van de gevolgen daarvan, met een maar tot een tegenzet te willen overgaan. Zij zijn speciaal naar de sociale kant nu ook teveel tot opklaring gekomen dan dat zij een algehele afwijzing van het communisme als voorschrift kunnen zien. Zij kennen trouwens de zwakheden van het Westen voldoende om zich toch niet verplicht te gevoelen door de keuze van deze tweede mogelijkheid tot partijgangers van dat Westen te worden.

Een smalle weg

Men ziet: deze Hervormde Kerk achter het ijzeren gordijn gaat op een smalle weg. Ik mag hier tussenvoegen, dat ik bij een gesprek, dat ik op onze terugreis met enkele Tsjechische vrienden mocht hebben op het vliegveld te Praag, heb gemerkt, hoe ook daar de vragen op precies dezelfde wijze liggen. Ongelukken naar links of rechts kunnen daarbij niet geheel worden uitgesloten. Het kan ook heel goed zijn, dat de Hervormde Kerk naar links en rechts nog heel wat pijnlijke offers zal moeten brengen, heel wat aan mis verstand onderhevige stappen achteruit zal moeten doen, heel wat populariteit zal moeten riskeren en verliezen. De Hongaarse hervormden zijn besloten al deze mogelijkheden in de ogen te zien. De weg van de christelijke kerk moet immers volgens en Nieuwe Testament inderdaad een smalle weg zijn. En degene, voor wie van daaruit de zaak niet duidelijk is, kan het misschien met het oog op onze, ook in het conflict van het heden te handhaven, Zwitserse neutraliteit verstaan, dat zulk een „noch-noch” niet alleen een gemis, maar ook, indien het op de juiste wijze is gefundeerd, juist het bezit van karakter kan bewijzen.

Het doorslaand bewijs voor het feit, dat de hongaarse hervormden op de rechte weg zijn, lag voor mij niet slechts daarin, dat ik hen bijna zonder uitzondering eigenlijk in een gemoedstoestand heb aangetroffen, die nu juist niet kenmerkend is voor mensen, die geen houvast hebben. Wat mij heeft overtuigd, was veel méér, dat ik hen overal bezig vond niet met de vraag Oost-West als de beslissende, niet met de herinnering aan de Russische gruwelen en niet met de vraag naar recht en onrecht van hun huidige regering, maar met de zorg omtrent een niet zonder grondige theologische bezinning te ondernemen nieuwe verkondiging van het oude Woord Gods: met de zorg omtrent de evangelisatie vóór alles van de hervormde gemeenten zelfs als vooronderstelling van alle verdere zinvolle arbeid en beslissing. Ach ware men ook in Duitsland op dit punt met geconcentreerde kracht begonnen!

De zaak is niet zonder problemen, omdat een buiten-kerkelijke en een kerkelijke beweging, beide met hun sterke en zwakke zijden, elkaar in deze richting eerst moeten vinden en tot een vergelijk moeten komen. Het blijkt echter in feite te gaan om een „opleving” en in verband daarmee om een activiteit, waarin kerk en gemeenschap niet tegen elkaar moeten staan, doch in hun echte elementen en in hun ernstige vertegenwoordigers met elkaar moeten gaan.

Het gemeenschappelijke uitgangspunt is duidelijk en als het lukken mocht dat vast te houden en vruchtbaar te maken, zal de smalle weg van de hongaarse kerk, hoe die weg zich onder de druk van buiten af ook moge vormen, een weg zijn in een vrijheid, waarin haar getuigenis, hoe dan ook, een sterk getuigenis zal worden.

In de Waagschaal, 3e jaargang, nr. 35, 28 mei 1948