De volgelingen maken de leider

logoIdW

DE VOLGELINGEN MAKEN DE LEIDER

Als het gaat om ambt en leiderschap is de notitie van de PKN over haar ambtsvisie case in point. Want men neemt het thema ‘ambt’ op en wel: tonen Dienstenorganisatie en synode daarin leiderschap en visie?

De aanleiding voor de Notitie over de ambtsvisie van de Protestantse Kerk in Nederland (april 2012) lag in de elkaar in hoog tempo opvolgende rapporten over modernisering van het predikantschap en over de kerkelijk werker. Dat riep om ambtstheologische bezinning. Ten langen leste geeft men daaraan gehoor met een nogal institutioneel stuk: meer dan de helft ervan is een inventarisatie van de ambtsvisie van de PKN-kerkorde. Conclusie: ondanks de schijn van het tegendeel (want men spreekt nogal eens van verlegenheid of onduidelijkheid op dit punt) is er wel degelijk een ambtsvisie, die bovendien accordeert met de ontwikkelingen in de oecumene (het Lima-rapport).

De tweede helft van de notitie thematiseert vier actuele vraagstukken (‘leiderschap’ was toen nog niet zo nadrukkelijk in beeld) en de helft daar weer van gaat over het predikantschap. Ook dit is een bestandsopname en terreinverkenning. De notitie erkent dit beperkte kader en beoogt een aanzet tot verder denken.

Er lijkt enige teleurstelling door te klinken waar eerdere ambitieuze plannen voor het predikantschap en voor een pastor pastorum ter sprake komen. Dat heeft het allemaal niet gehaald. Belangrijk bezwaar was de aansturing vanuit de bovenplaatselijke kerk en het verlies van plaatselijke bevoegdheden en zeggenschap. Het kan enkel mijn interpretatie zijn, maar het klinkt als: ‘daar is men – helaas, helaas – niet (nog niet?) aan toe’. Wellicht ook door die toon bracht de notitie mij niet verder. Er ging ook geen aanzet vanuit. Deze ambtstheologische exercitie komt over als een verplicht nummer.

De actuele vraagstukken

Als eerste actuele vraagstuk noemt men de constatering van de kerkvisitatoren dat de ambtsgedachte in de praktijk ‘verflauwt’ en ‘verschuift’. Er is minder ambtelijk besef bij ambtsdragers en er is meer kerkelijk werk dat niet meer door ambtsdragers wordt gedaan. Dat is uiteraard herkenbaar. Maar het blijft bij een constatering. En de notitie lezend snap je die verflauwing ook wel. Want het zal oecumenisch verantwoord zijn, het lijkt wel of de ellenlange oecumenische consideraties aan de taal kleven. Het is allemaal zo organisatorisch en institutioneel. Is dat het ambt? Je wordt er niet warm of koud van.

De notitie concentreert zich uiteindelijk op het predikantschap. Zo gaat dat vaker in het denken over het ambt. Het lijkt toch het (eigenlijke?) ambt onder de ambten, zoals de dominee in de kerkeraad ook primus inter pares is. De concentratie is begrijpelijk. Het predikantschap is concreter en er is meer aan te regelen (opleiding, nascholing, permanente educatie). Toch komt het op mij over als een noodsprong. De sprong is typerend voor de kerk in nood. De roep om leiderschap is deels zo’n zelfde sprong. Door leiderschap bij het predikantschap te mengen hoopt men een handvat te creëren om de hele zaak te draaien, om de kerk te veranderen – en weg is de crisis! Er hangt – met woorden als sturing en aansturing, kwaliteitsverbetering en professionalisering – een zweem van maakbaarheid omheen. Er gloeit een enorme verwachting achter (en de teleurstelling lijkt ook bijna al ingebouwd). Leiderschap heeft een legitieme plaats in het ambt en het lijkt me ook veronachtzaamd thema. Toch komt de nadruk op leiderschap op mij over als een vorm van secularisatie. Het meer kerkelijke, gelovige ‘ambt’ geeft problemen, dat krijgen we niet helder. Dat is net zoiets als het sacrament en dat staat al net zo onder druk.

De dissertatie van Robert Doornenbal van afgelopen juni,1 waardoor ‘leiderschap’ in kerkelijk-theologisch Nederland een thema werd, biedt op zichzelf een goed aanknopingspunt om over leiderschap en ambt te spreken. Zijn leiderschapsconcept is namelijk niet individueel, maar collectief. Het gaat daarin om processen van sturing en beïnvloeding gericht op substantiële veranderingen. Dat kan in principe ambtelijk, in de kerkeraad. Dat ontneemt leiderschap de connotaties van de charismatische sterke man. Wel lijkt de doorsnee kerkeraad wat overvraagd door het leiderschap dat Doornenbal voor ogen staat. Hij werkt het ambtelijke ook niet uit; leiderschap acht hij urgenter.

Herbezinning – via het algemeen ambt

Ik denk dat we het wezenlijke over het ambt pas op het spoor komen via bezinning op het algemeen ambt der gelovigen. Ik schrijf hier maar simpel op hoe ik iets kan met die lastige ambtsgedachte. Het is meen ik goed protestants om te zeggen dat de (bijzondere) ambten ‘opkomen’ uit de gemeente. Associërend op dit raadselachtige opkomen zie ik de ambten als een soort verschijningen. Niet de grofstoffelijke, tastbare dragers van apostolische successie, maar schimmiger, vluchtiger gestalten. Vanuit de gemeente komen mensen naar voren – geroepen – om de gemeente te representeren. Namens maar ook tegenover de gemeente doen zij in het bijzonder wat iedere gelovige wordt geacht te doen: dienen, elkaar bijstaan, en leven met de Schrift. De kernwoorden – tegenover, representatie, ‘verbijzondering’, misschien ook concentratie – zijn formeel; ze kunnen hoog- of laagkerkelijk ingevuld worden. Maar voor mij bieden ze genoeg houvast om het ambtelijke te vatten. Ieder lid van het lichaam van Christus is geroepen iets van de Heer te laten zien, en sommigen worden in het bijzonder geroepen. Om zich er (tijdelijk) op toe te leggen.

Waar het ambtelijk besef verflauwt, verflauwt dan niet in wezen die betrekking op Christus voor je en tegenover je? Je hebt te volgen. Niet je eigen wil doen, je hebt het Koninkrijk te zoeken. Dat gaat niet vanzelf. Meer dan het kerkelijke, oecumenische spreken over het ambt (dan gaat het over ordinatie, verkiezing, de relatie tot charisma, de onderlinge verhouding van de ambten) bepaalt dit mij bij de missie van de kerk. En de betrekking op Christus brengt ook het eigensoortige van ambtelijk leiderschap in beeld. ‘Wie onder u de meeste, de eerste wil zijn, die moet anders dan de leiders in de wereld, dienen, de slaaf worden van allen’ (Mk. 10:44)

Missionair

Het thema leiderschap kwam op in nauw verband met het missionaire. Ik wil die termen ook graag gebruiken, ware het niet dat ze zo elastisch zijn. Naar believen worden ze opgerekt en dan mag opeens heel veel missionair heten, bijvoorbeeld als men op zoek is naar draagvlak voor het missionair kerkzijn. Maar opeens kan het elastiekje twee, drie keer omgeslagen worden en dan knelt het opeens: missionair is kerk naar buiten, gericht op kerkgroei. En het leiderschap moet opeens van de predikant komen, een aanvoerder, een geestelijk leider. Die tendenzen zijn ook aan het afgewogen proefschrift van Doornenbal niet vreemd, omdat het eerst om collectieve leiderschapsprocessen gaat, en vervolgens om recrutering en opleiding van creatieve en innovatieve leiders.

Het heet missionair – maar zijn het niet toch te zeer onze projecten? Ons idee van wat een kerk zou moeten zijn: een bloeiende, wervende, aantrekkelijke organisatie? Het lijkt mij dat hier iets anders het beeld van het lichaam van Christus bepaalt, en dat niet Christus bepaalt wat leiderschap en kerk moet zijn. Illustratief is dat men ‘leiderschap’ urgenter vindt dan ambt. Want juist ambt benoemt leiderschap – in een lastige, onmiddellijke betrekking op Christus. (Uiteraard pretendeer ik niet missionair meer te weten; het punt is dat die kennis niet zomaar beschikbaar is.)

Wie volgt?

De nadruk op leiderschap en missionair kerkzijn impliceren vaak een fundamentele kritiek van de reëel bestaande kerk: traag, ingedut, naar binnen gekeerd. Dat is herkenbaar; ook ik zou wel een krachtiger, overtuigder kerk willen. Het geduld met de feitelijke kerk kan snel opraken. Liever ruilen we die reëel bestaande, teleurstellende gemeente in voor een ingebeelde, te realiseren kerk met karakter. Maar het is die werkelijke kerk die geleid moet worden. De betrekking tot de werkelijke kerk bepaalt wie leider zal zijn. Scherp gezegd: de volgelingen maken de leider. Wordt hij niet gevolgd, leidt de leider niet maar is hij enkel een solistische avonturier. Vanuit leiderschap bezien zegt men al gauw: de leider moet ‘ze’ meekrijgen. Maar ‘ze’ moeten kunnen volgen, mee kunnen komen. Reden temeer om op zoek te gaan naar bewustwording van het algemeen priesterschap. Zo zal de gemeente zich realiseren dat ze de weg van de Heer heeft te gaan, en dan zullen ook de leiders wel verschijnen die de gemeente daarin voorgaan. Als er dan door theologen al grondig is nagedacht over leiderschap, kan dat alleen maar behulpzaam zijn.

Coen Constandse

1    R.J.A. Doornenbal, Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on Missional Leadership and its Challenges for Theological Education