Het moet van ver komen

logo-idW-oud

 

HET MOET VAN VER KOMEN

(De stem van Ter Schegget in de een-en-twintigste eeuw)

Is een andere wereld mogelijk? Ter Schegget hoopte op de ‘stad der toekomst’ en op een gemeente die zich op de komst van het Koninkrijk zou richten en zich daardoor geheel zou laten bepalen. Daarmee is het werk van Ter Schegget zelf een andere wereld geworden. De gemeente toont zich immers geen ‘avant garde van Gods revolutie’ of ‘nonconformistische kopgroep op weg naar de komende polis’ – ze wil dat ook niet. Noch de verkondiging, noch de theologie en de opleidingen zullen haar en haar (toekomstige) voorgangers het Koninkrijk als revolutie, als het alles – ook politiek en maatschappij – omvattende en bevrijdende ingrijpen van de God van Israel leren. De sociaal-culturele situatie in Nederland compliceert een redelijke verhouding tot Ter Scheggets werk – als deel van het socialistische, progressieve verleden – nog verder.

Er lijkt mij dan ook op voorhand weinig hoop op een herleving van het werk van Ter Schegget. Dat heeft alles te maken met de vraag naar een andere, betere wereld. We hebben het moeilijk met de hoop daarop – zoals met het geloof in het algemeen – vanwege de dominantie van wat men ‘directheid’ of ‘onmiddellijkheid’ zou kunnen noemen. Wij zijn steeds meer strikt immanent gaan denken. ‘Het gaat als het gaat, er is geen (reëel) alternatief’. Ik zoek een uitweg – in de verte: distantie, alteriteit – om niet zozeer de mogelijkheid van een andere wereld maar allereerst de mogelijkheid van de mogelijkheid te hervinden.

De gemeente en de (toekomstige) voorgangers

De gewone protestantse gemeente – het restant van Midden-Orthodoxie – vergrijst. Ze is onzeker vanwege de teruggang en het gebrek aan jeugd. Er is grote verlegenheid over de eigen boodschap, vooral over schuld, zonde en verzoening. De verkondiging concentreert zich op ons handelen overeenkomstig een vrij algemene moraal – en minder op Gods handelen. Het geloof is soms bijna moraal. De onmiskenbare maatschappelijke betrokkenheid en diaconale bewogenheid (m.n. in de 40-dagentijd) kenmerken zich door een combinatie van liefdadigheid en daaronder latent schuldgevoel, zonder dat schuld of medeverantwoordelijkheid daadwerkelijk in beeld komen. De sfeer is veel meer: ‘als iedereen het nou eens zo goed met de wereld zou menen als wij …’

Voor zover ik de studentenpopulatie in Utrecht kan overzien, is deze al even ver verwijderd van Ter Schegget. Voor zover ‘Utrecht’ representatief is voor de toekomstige voorgangers in de PKN is daarvan wat Ter Schegget betreft weinig te verwachten. De theologiestudenten in Utrecht zijn grotendeels ofwel Gereformeerde Bond, ofwel ‘evangelicaal’ (of allebei). Afgezet tegen Ter Scheggets religiekritische en atheïstische theologie geldt van de huidige theologiestudent dat die het christelijk geloof juist helemaal in een religieus kader verstaat. Men spreekt onbekommerd van ‘Gods leiding’ en ‘Jezus in het hart’. Er is als het ware een onmiddellijkheid van God en de gelovige. Zo wordt ook de bijbel gelezen en ook het gebed functioneert in dit kader (‘je mag God alles vragen’; ‘God geneest! we vragen er alleen niet om’).

De bijbehorende theologie noemt zich (mono)theïstisch – met atheïsme als vijand. De systematisch-theologische interesse richt zich niet of nauwelijks op Barth, maar op (gereformeerde) scholastiek en Angelsaksische godsdienstwijsbegeerte: een christelijke metafysica en (apolegetische) verheldering van conceptuele problemen met Gods eigenschappen. God is geen probleem, maar de oplossing en er wordt over God ook als een vanzelfsprekendheid nagedacht.

Het zal duidelijk zijn religiekritische theologie als een contradictio in terminis zal klinken. Evenmin zal de bijbel als religiekritisch boek gelezen worden. Religie is onverdacht en in principe positief en groeiende belangstelling voor religie en spiritualiteit is een kans voor het christelijk geloof. Voor zover men Ter Schegget kent, zal hij delen in het algemene vooroordeel over de politieke theologie van de jaren 60-80: politisering, horizontalisering en vervlakking.

Toen en nu

Ter Schegget lijkt ook een theoloog van een volstrekt andere tijd. Toen was er internationale solidariteit met armen. Er was de schok over de mogelijkheid het menselijk leven te vernietigen – en de hoop op de mogelijkheden om de wereld te voeden. Bevrijdingsbewegingen getuigden van een reëel sociaal-economisch en politiek alternatief: socialisme.

Dat is voorbij. De naam Fortuyn kan symbool staan: zijn biografie weerspiegelt deze verandering. Van heel links tot een afkeer daarvan. Dit raakt ook het werk van Ter Schegget. Wat moet je ermee nu over armen zo anders gesproken wordt: niet over de duizenden dagelijkse doden, wel over kansarmen en gelukzoekers. ‘Daar moeten we er in ons land niet nog meer van hebben. Het is ons geluk, ons bier.’ Met de nederlaag van het socialisme is het reële alternatief verdwenen. Politiek en economisch is men allemaal liberaal, want er is geen ontsnappen aan de wereldwijde markteconomie. Het conflict dat de wereldpolitiek nu bepaalt – de Islam – is ook niet economisch maar ideologisch-religieus.

Zoals Ter Schegget kan het niet meer. Maar kon het eigenlijk überhaupt wel? We moeten toch ook vragen: wat heeft het allemaal opgeleverd? Hoe kan het dat die ‘Internationale Solidariteit’ vrijwel verdwenen is? Was het inderdaad mensenliefde die niets kost (Gerard Reve)?

Men zal het werk van Ter Schegget in deze situatie en tot deze situatie moeten laten spreken. Dat gaat niet eenvoudig, rechtstreeks. Het moet van ver komen. De vraag – mijn vraag – is: kan de gemeente nu een levende hoop op een andere wereld herwinnen met Ter Schegget?

Verkondiging als een woord van ver

Hoop op een andere wereld is op het Woord gebaseerd, op de weg van Jezus. Het gaat om het Woord van de andere kant – vreemd, ongerijmd, ongehoord – en de verkondiging daarvan. Precies om de verkondiging spreekt Ter Schegget mij aan. Ik ontwaar in hem een hulp daarvoor, omdat hij zoekt naar vertaling en vertolking van het evangelie in actuele woorden voor onze hedendaagse wereld. Ik zou kunnen verwijzen naar het bekende woord van Bultmann, maar dan zou ik de ‘elektriciteit’ vervangen door ‘levensverzekering’. Waar moeten wij nu van bevrijd? Ter Schegget komt tot een formulering van wat bevrijding, heil en zonde nu zouden kunnen zijn. Al klinkt dat als de vanzelfsprekende taak van de theologie, waar gebeurt dat zo creatief en stoutmoedig?

Van wie is de bijbel?

In het Woord en de verkondiging meldt zich iets – uiteraard: iemand – totaal anders. Een andere orde. Een ‘aanval’, ‘permanente revolte’, maar tegelijk zachtmoedig en nederig en ootmoedig – inderdaad een andere orde! Waar hoor je dat soort woorden nog.

Maar hoe kom je dat andere op het spoor? Hoe leest gij? Het vooroordeel wil dat theologen als Ter Schegget de bijbel veel te direct, te onmiddellijk politiek lazen. Socialistische toe-eigening van de bijbel. Ter Schegget zegt echter iets heel anders te doen. Hij brengt juist distantie in als hij vraagt: ‘van wie (of voor wie) is de bijbel eigenlijk?’ Het is Woord van bevrijding en troost voor armen, van hoop voor hopelozen. Als zodanig is de bijbel onteigend en die onteigening moet ongedaan gemaakt worden in het lezen van de gemeente. Het onteigende moet wederom worden onteigend.

Ongehoord. De bijbel is toch – net als God – van iedereen? Ter Schegget spreekt deze religieuze evidenties tegen onder verwijzing naar Gods partijkeuze, getuige de profeten, de psalmen, de weg van de Mensenzoon. Hij grijpt in deze wereld in, maakt verschil. Dat stelt iedere christelijke theologie, maar ziet men ook de implicaties? God is niet algemeen en universeel – Hij (ver)kiest, Hij spreekt, belooft en gebiedt geadresseerd en toegespitst. Hij discrimineert. Hij is niet zomaar overal bij iedereen ongedifferentieerd. Hij kiest heel bewust waar hij in huis wil zijn en komt zo ook tegenover mensen en groepen te staan.

Dit geldt contra allerlei theologische, religieuze en hermeneutische onmiddellijkheid en toe-eigening. Kan je zomaar zeggen dat God met jou is en jou zijn heil toezegt? Gods genade lijkt soms wel een mensenrecht, dat men opeist en angstvallig vasthoudt, als ‘roof’ (harpagmos). Het woord en het heil hebben algemene strekking, maar zijn altijd specifiek en geadresseerd. Het maakt verschil of men rijk is of arm, of men zondigt of de geboden houdt. God grijpt in en spreekt aan en oordeelt. Zijn soevereine scheiden en onderscheiden (Israel-volkeren, wet-evangelie, aanklacht-bemoediging) moet men laten gelden. Het zijn de Farizeeën en de morrende schare die dat niet doen.

Toenadering

De verkondiging van het Koninkrijk van God zegt die andere orde aan: een gemeenschap van herstelde, rechtvaardige verhoudingen. Wat nu als als christelijke gemeente het boek rechtstreeks op zichzelf betrekt, zonder partijgangers der armen te zijn? Misschien is God wel ver.

Met drie kernwoorden waarmee Wilken Veen de theologie van Ter Schegget heeft beschreven – gebed, gemeente, geweten – kan de verte opgezocht worden en is toenadering mogelijk. Het zijn leefvormen van een betrekking op een andere wereld. In het gebed wordt de bidder uit de eigen wensen, zorgen en verlangens gelicht en afgestemd op het Koninkrijk. In de gemeente van biddende mensen gelden de andere verhoudingen daarvan al. In het geweten krijgt ook het innerlijk een vorm die aan die andere orde beantwoord, opdat men met God mee gaat weten en in dat licht de keuzes maakt. Dan kan men zien wat er in politiek, maatschappij, economie van Godswege gaande is gericht op de andere wereld, de komende stad. Ter Schegget zag dat onder meer in het fenomeen ‘revolutie’. In de jaren 60-80 was er een reëel bestaand alternatief; het ging erom dat intellectueel te verantwoorden en kritisch te begeleiden.

Nu in de 21ste eeuw gaat het om het vinden van een alternatief op zichzelf, zonder wereldse partner. Dat vereist meer eigen denkwerk, vertolking van bijbelse beelden, eigen praxis, terwijl de politieke en economische situatie in de wereld complexer en ondoorzichtiger is geworden. Wie zijn de armen voor wie we moeten kiezen en wat betekent dat? Dat is er met de problematiek van migratie en integratie, de globalisering en doorontwikkeling van de markteconomie niet gemakkelijker op geworden, al biedt dit alles wellicht ook nieuwe kansen.

Ter Schegget en verder

Zij die iets met Ter Schegget willen zullen moeten laten zien dat het werkt door in zijn geest bijvoorbeeld de apostolische brieven, m.n. de paraenetische delen uit te leggen en wellicht ook geboden uit Tora. Ik zoek een toespitsing hiervan in de taal. Ik denk dan aan een ‘evangelische’, ‘messiaanse’ herdefinitie van economische woorden als eigendom (Catechismus, zondag 1), aandeel (vgl. het joodse spreken over het ‘aandeel aan de toekomende wereld’) kopen, betalen en investeren en politieke woorden als macht, vertegenwoordiging, burgerschap, vluchteling, asiel. Dat is niet onmiddellijk politiek, maar stempelt wel het bevinden en leven van de gemeente.

Wellicht is van hieruit – vanuit de Schriften en geloof in de Mensenzoon – ook het gesprek te voeren met de toekomstige evangelicale voorgangers: over de betekenis van Jezus Messias, verzoening, gebed en de levensveranderende kracht van het evangelie, wereldongelijkvormigheid, nonconformisme.

Zo zou Ter Schegget ons iets kunnen zeggen. Het ligt niet meteen voor de hand. Maar ik hoop er wel op.

Coen Constandse