Een muur valt om in Emmaüs

logoIdW

 

EEN MUUR VALT OM IN EMMAÜS

Een briljant portret van de onzekerheden van de jeugd’. Zo wordt het boek getypeerd op de flaptekst. Zo meent uitgeverij De Bezige Bij het blijkbaar het best aan de man te kunnen brengen. Een coming of age-roman. Vier streng katholieke, gelovige jongens verliezen hun onschuld op weg naar volwassenheid. Daar kan iedereen zich wat bij voorstellen.

Maar het boek is meer dan wat ook een verhaal over geloof en het verliezen daarvan. Op zichzelf zou dat toch minstens (ook commercieel) net zo interessant en actueel kunnen zijn, want hoevelen hebben het geloof niet achter zich gelaten en ja, wat lieten ze dan eigenlijk achter? Wat is geloof en hoe verlies je dat?

Nu lezen Nederlanders graag over geloof, maar dan vooral historisch of cultureel-antropologisch: alsof het iets van het verleden is of van een soort vreemde stam of cultuur. Liefst leest men over de streng reformatorische aberraties van geloof of wat ervoor doorgaat. Siebelink. Franca Treur. En bij het verhalen over (het verliezen van) het geloof denken we in Nederland al snel aan Maarten ’t Hart. In het boek Emmaüs van de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco is het – al dan niet verloren – geloof echter katholiek en het brengt je eerder bij Reve, of misschien Graham Greene of Dostojevski. Over geloof en verlies wordt hier heel anders geschreven dan door ’t Hart, dat zal duidelijk zijn. En juist die even originele als fascinerende omschrijvingen voor het geloof en het verliezen ervan maken het boek het lezen meer dan waard.

Baricco vertelt het verhaal van vier katholieke jongens van een jaar of zestien, zeventien en hun radicale geloof ‘in de God van het Evangelie’. Ze willen Jezus volgen en dat brengt hen er bijvoorbeeld toe in een ziekenhuis vrijwilligerswerk te doen van het meest onaantrekkelijke soort: ‘Het verschonen van de bedden van zieken die in hun eigen stront aan hun lot worden overgelaten’, en het verwisselen van bloederige zakken urine van katheters. Het geloof is voor hen vanzelfsprekend, maar het is niet zozeer religieus, een godsdienst of levensbeschouwing. Het is onbeheerste passie, een drang, een vorm van waanzin, onaangepastheid, een instinct, om een paar omschrijvingen van de ik-verteller te noemen. Ze leven in een eigen sfeer, in de kerk zou je kunnen zeggen, die dan scherp gescheiden is van wereld: mondain, vrijgevochten, genotzuchtig, decadent, voorbij schuld en schaamte, voorbij goed en kwaad in geld, bezit, seks, spuiten en slikken. De wereld van de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. De wereld wordt gesymboliseerd door een jonge vrouw, Andrea genaamd, die Andre wordt genoemd, een weerbarstig mooi en schaamteloos promiscue meisje. Dit antitype van de maagd Maria wordt een obsessie voor de jongens. Ze lijkt voor hen wel heilig te zijn in de bekende omschrijving Rudolf Otto: een huiveringwekkend en fascinerend geheim. Zij brengt hun hele geloof, hun hele wereld aan het wankelen.

Als een muur die instort, doordat een dragend deel wordt weggenomen, zo wordt het verliezen van het geloof onder andere beschreven. De muur stort in, de jongens overschrijden de grens tussen kerk en wereld, hun eigen wereldje wordt met geweld opengebroken. En een wereld, de wereld gaat voor hen open. Met dramatische gevolgen voor de jongens en hun vriendschap.

Toch blijft het de vraag of het geloof inderdaad verloren gaat, of de kerk blijvend verlaten wordt voor de wereld. Dat maakt het zo’n superieur verhaal ten opzichte van veel Nederlandse, protestantse geloofsverliesliteratuur. Er is geen spoor van triomfalisme van het ongeloof, en evenmin van gelovige apolegetiek. Wat geloof is en wat ongeloof, waar de grens loopt tussen kerk en wereld, dat is en blijft tot het einde in het geding.

Dat laat zich verbinden met de titel, Emmaüs. In het boek wordt expliciet verwezen naar het verhaal van de Emmaüsgangers en met de daar beschreven fascinatie van de vier vrienden voor dit verhaal krijgt de titel al een duiding. Die laat ik hier achterwege, die is te lezen in het boek zelf, en de titel geeft meer te denken.

Emmaüs is immers de plaats van de afhakers, hen die over geloof en hoop in verleden tijd spreken. Maar het is ook de plaats waarheen de gekruisigde en opgestane mee afdaalt, waar hij verschijnt en onmiddellijk ook verdwijnt, waarna Kleopas en zijn metgezel de plaats ook weer verlaten voor Jerusalem. Duidt de titel nu op de aanwezigheid, de verschijning van de Christus, of op de plaats waar in het ongeloof geleefd en volhard wordt, de woonplaats voor hen die het geloof verloren?

De roman laat zich ook lezen als het verhaal van de secularisatie, de ontkerkelijking. Het verhaal is zelf ook in die ontwikkeling geplaatst, in het oprukken van de moderne liberale wereld van rijkdom en bezit. Zovelen in het Westen hebben de oversteek naar de wereld gemaakt, de vastberaden gang naar Emmaüs, misschien te snel om nog onderweg door Jezus achterhaald te worden. Daar is luxe, design, daar is kunst, daar zijn koffietafelboeken, daar zijn cabriolets, daar is het net als in de film. En, zo is te lezen in Baricco’s roman, daar is een vloek, daar is de dood, de zelfmoordpoging, ja, de moord. Is Jezus, de gekruisigde daar, in Emmaüs, ook als hij nergens gehoor, nergens aanspraak vindt? Wat doet hij dan, wat kan hij nog?

Ik weet eigenlijk nog steeds niet, ook na tweede lezing, of het een goed boek is. Er is met gemak van alles op aan te merken. Maar het is de moeite van het lezen meer dan waard, het geeft allerlei te denken over geloof en ongeloof, over leven, lijden en verzoening. Daarover iets goeds, iets origineels en weerbarstigs te lezen, dat wens je iedereen toe, niet in de laatste plaats het weldenkende, zelfverzekerde deel der natie dat het geloof restloos achter zich heeft gelaten. Want je zou aan dit boek misschien ook je ongeloof kunnen verliezen.

Coen Constandse