De anti-judaïst in ons

logo-idW-oud

 

DE ANTI-JUDAÏST IN ONS

Over Mos, Miskotte en anti-judaïsme

Is ook Miskotte onder de anti-judaïsten? Ds. Mos verwijst in zijn gewraakte, vermeend antisemitische preek naar Miskotte, sterker nog: hij beroept zich in zekere zin op hem. Miskotte anti-joods? De ontdekker van het jodendom als christelijk-theologisch uiterst relevant en kenner van het jodendom – leent zijn werk zich voor ondersteuning van een zeer dubieuze preek? Dat laatste toch zeker niet. Miskotte komt als hij in verband wordt gebracht met de hele preek in een veel te verdacht licht te staan. Maar er is wel een probleem in het werk van Miskotte op dit punt. Dat is al vaker naar voren gebracht, onder meer in In de Waagschaal (zie de verwijzingen onderaan dit artikel). Ook zonder iets wezenlijks daaraan te kunnen toevoegen lijkt het toch goed hier weer eens de aandacht op te vestigen. Ik vermoed dat dat probleem namelijk breder is dan alleen het werk van Miskotte en dieper in christelijke geloofsbeleving en theologie zit dan we denken. De preek van ds. Mos biedt een goede aanleiding dit aan de orde te stellen en het zou de PKN sieren naast zich uit te spreken voor de bestrijding van antisemitisme (zoals zij verklaard heeft) ook ernstig werk te maken van dit (theologische) anti-judaïsme.

Mos en Miskotte

Mos’ verwijzing naar Miskotte is even dubieus als zijn spreken over de jood in zijn preek. Mos wil net als Miskotte met zijn spreken over de jood niet duiden op een bepaald volk, maar op ‘een bepaalde wijze waarop mensen “mens zijn”’. Het gaat dus om een typologisch gebruik, een negatief menstype. Maar de context daarvan maakt de verwijzing naar Miskotte zo dubieus. Die context – de hele preek – wordt namelijk gevormd door de verbinding van de jood met Judas – meteen in de eerste zin van de preek! – en daarmee met klassieke antisemitische stereotypen of minstens de suggestie daarvan (tegenstander van God, ‘verrader’, geldbelust). Dat ken ik niet van Miskotte. Laat staan het spreken over Hitler.

Er is echter wel een verbindingslijn tussen de preek van Mos en het werk van Miskotte of delen daarvan. Die ligt in een formele gelijkenis: beiden gebruiken ‘de jood’ of ‘het jodendom’ als type met een negatieve waardering. Zo verstaan is ‘de jood’ of ‘het jodendom’ zelfs gevaarlijk. Er wordt tegen gewaarschuwd. Mos spreekt van een ‘silent killer’, ongrijpbaarder of onzichtbaarder dan de heiden of de atheïst. Daar komt hij dicht in de buurt van Miskotte die ‘de Christus-verwerping van de anti-semieten, de heiden-in-ons betrekkelijk “onschuldiger”’ dan die van het jodendom heeft genoemd (De kern van de zaak, VW 11, 247). Verder heeft Miskotte onder meer gesproken over ‘onderkenning of uitzuivering van joodse en heidense elementen in de christelijke traditie’, nota bene in 1946 (in In de Waagschaal, zie VW 1, 31vv.).

Miskotte

Hoe dan ook: Miskotte is een grootheid. Een geniaal theoloog en een van de grote leraren der kerk uit de twintigste eeuw. Dat wil ook zeggen: iedere theologiestudent moet bij hem in de leer, vroeger of later. Om meerdere redenen. Om zijn leven en zijn theologisch existeren in literatuur en cultuur. Om zijn (her)ontdekken van het Oude Testament. En niet in de laatste plaats om zijn (ook letterlijk) ontdekken van het jodendom, zijn achting en eerbied voor de synagoge. Hij moet ook beschermd worden tegen suggestieve verdachtmaking.

Tegelijkertijd moet zijn werk verwerkt worden en dat betekent naast het plaatsen in de historische context ook een zakelijke beoordeling. Hoe spreekt hij nu precies over de jood en het jodendom? Klopt het wat hij zegt? Kunnen wij dat ook nu nog volgen en voor onze rekening nemen?

Het beeld is gemengd. Naast kennis van het jodendom vindt men eenzijdigheid en vertekening. Naast waardering en eerbied staat een besliste, omvattende afwijzing van het jodendom als geheel – kortweg samen te vatten als antitype van en onverenigbaar met het christelijk geloof. Naast dialoog en gesprek (vgl. de ‘vraag aan de kerk’) staat dus een definitieve conclusie feitelijk als afsluiting bij voorbaat van ieder gesprek. Naast een fundamentele theologische kritiek van het jodendom (verzet tegen God, atheïsme) staat een besef dat het joodse volk nog altijd Gods volk is.

Ik kan niet overzien hoe deze ambivalenties samenhangen en of Miskotte zich hierover nog nader verklaard heeft. Daarvoor ken ik zijn hele oeuvre bij lange na niet goed genoeg. Hier laat ik me graag beleren en corrigeren waar nodig. Ik concentreer me op de systematisch-theologische aspecten en daarmee komen de laatste twee hoofdstukken van zijn dissertatie in beeld.

‘Het wezen der joodsche religie’

Voor zover ik weet is Miskotte altijd achter zijn dissertatie (hier geciteerd als WJR) blijven staan, zoals ook blijkt uit de herhaalde publicatie ervan; als ik me goed herinner meldde Arie Spijkerboer tijdens een redactievergadering dat Miskotte wel eens verzuchtte: ‘lees dat nu eens’ (of nog eens).

Dat heb ik gedaan. Ook daar een gemengd beeld, al overheerst het negatieve, de afwijzing. Leg het zonder verdere toelichting aan een onpartijdige lezer voor met als vraag: hoe waardeert de schrijver het jodendom? Het antwoord zal waarschijnlijk zijn: zeer kritisch. Zelf ben ik geen onpartijdige lezer. Ik heb bijvoorbeeld Friedrich-Wilhelm Marquardt en Abraham Joshua Heschel bestudeerd voordat ik Miskotte’s conclusies las. En hij overtuigt mij niet. Niet met zijn lezing van het OT als wezenlijk door predestinatie bepaald en niet door correlatie (of een meer wederkerige verbondsrelatie). Niet met zijn typering van het jodendom als correlatie, met in het verlengde daarvan enkel ethiek en een titanisch humanisme. Maar vooral niet met zijn principiële tegenover elkaar plaatsen van jodendom en christendom (of beter: het kerugma, het laten we zeggen zuivere christelijk geloof) als tegenpolen, elkaar uitsluitende alternatieven.

Hierom kan men met betrekking tot dit betoog spreken van (theologisch) anti-judaïsme, als daaronder verstaan wordt een principieel negatieve, afwijzende houding tegenover het jodendom en joodse gegevens als theologisch relevant. Het jodendom en joods zijn (net als heidendom en heidens) tegenpolen van het christelijke en functioneren in het christelijk-theologische vertoog als negatieve typering. Zo heeft het jodendom zich bijvoorbeeld ontwikkeld als ‘vrijwel volkomen antitype van de religie der genade’ (WJR, 470). Zogenaamd ‘joodse’ gegevens die christelijk-theologisch wel bruikbaar zijn worden niet joods, maar israëlitisch genoemd.

In deze denktrant kan de vraag naar de joodse wortels van het christendom feitelijk niet opkomen. Evenmin is er theologische ruimte om de eigenheid van het jodendom in relatie tot de God van Israël te doordenken. Opmerkelijk genoeg ontkent Miskotte (die toch alleen van het bijzondere naar het algemene wil gaan) een mogelijk bijzondere, eigensoortige relatie van het joodse volk tot God, zijn verkiezing, zijn verbond en zijn gebod, die bijbels gezien toch het overwegen waard is. Jezus Christus heeft die wel en daar spreekt Miskotte opeens, bij uitzondering positief over correlatie (WJR, 531). Dit lijkt mij een belangwekkende uitzondering (of inconsistentie?), die zijn fundamentele en scherpe correlatiekritiek relativeert en aanleiding geeft voor een genuanceerder afweging, een verwerking van de correlatiemotieven in het OT (die Miskotte ook erkent) om zodoende correlatie en predestinatie meer op elkaar te betrekken.

Ons anti-judaïsme

Is ook Miskotte onder de anti-judaïsten? Dat lijkt me veel te kras uitgedrukt, maar zelfs aan Miskotte, de ontdekker en kenner van het jodendom zijn anti-joodse elementen niet vreemd. De anti-judaïst ziet dieper in ons dan we denken. Dat is ook wel begrijpelijk, gezien de polemieken in het NT en de theologische Wirkung daarvan. Inmiddels is in de NT-wetenschap wel steeds meer bekend dat die polemieken (in grote meerderheid althans) adequater als intern joods te typeren zijn en dat voor het vermeend anti-joodse christelijke geluid vaak opmerkelijke parallellen zijn in niet-christelijke, joodse bronnen (bijv. voor Mt. 5:21-48 en Mt. 23). Daarmee wordt de omschrijving ‘jodendom’ veel complexer. Dat vraagt om zorgvuldige historische analyse en voor theologie en verkondiging genuanceerde hermeneutische overwegingen. Dat geldt voor de jodendomkritiek in de evangeliën en voor die van Paulus. Wat is de context, wat zijn historische ontwikkelingen, bijvoorbeeld in Paulus’ eigen leven? Geldt die jodendomkritiek onverkort categorisch of is die ook historisch of biografisch te relativeren? Bijvoorbeeld: lezen de ‘kinderen Israëls’ nog altijd met een bedekking over hun hart in hun lezen van Mozes (2 Kor. 3:15)? Of hebben ze ons voor het lezen nu eerder iets wezenlijks te leren? Als wij in het oordeel over het jodendom al niet terughoudender zijn geworden na 2000 jaar, dan hopelijk toch wel in onze eigen identificaties met Jezus en Paulus (mbt. 2 Kor 3: zijn wij in Christus? Zijn wij bekeerd? Zijn wij in de Geest? En misschien erger nog: lezen wij Mozes?). Hun beider jodendom maakt mij in ieder geval onzeker. Heb ik hen wel goed begrepen? Zijn zij niet joodser dan we dachten – en wij niet anti-joodser?

Coen Constandse

Literatuur
G.C. den Hertog, ‘Kijken – met open ogen’, in: G.C. den Hertog, e.a. (red.), Miskotte: hoofdlijnen van zijn theologie, Kampen 1993, 102-126
G.C. den Hertog, ‘Geding over de vervulling van de wet’, in: W. Dekker, e.a. (red.), Het tegoed van Miskotte, Zoetermeer 2006, 69-102
P.J. Tomson, ‘K.H. Miskotte und das heutige jüdisch-christliche Gespräch, NTT, 44 (1990)15-34 (verkorte versie verschenen in In de Waagschaal 15 (1986) 657-656)
P.J. Tomson, ‘Miskotte, Breukelman en Marquardt over ‘Tenach, talmoed en evangelie’, in: D. Stegeman e.a. (red.), Marquardt lezen, Kampen 2003, 134-160
Zie ook In de Waagschaal 23 (1994) nrs. 1, 3 en 4 (pp. 18v., 86-90, 113vv.): discussie tussen E.J. de Wijer en C.J. den Heijer n.a.v. De Wijers kritiek op een boek van K.A.D. Smelik over theologisch anti-judaïsme