Marquardt, de kruisiging en het joodse nee

logo-idW-oud

 

MARQUARDT, DE KRUISIGING EN HET JOODSE NEE

Kanttekeningen bij een ‘onontwijkbare vraag’

Omdat teveel theologie en teveel promoties ongemerkt passeren, ben ik niet ongelukkig met de discussie naar aanleiding van mijn promotie tussen Gijsbertsen en Muis in IdW 38/8 en 9. Ik moet me er echter nu toch ook in mengen. Want heb ik nu ontweken of beantwoord? Bovendien: er vallen grote woorden. Gijsbertsen ontwaart een ‘klassieke denkfout’ en Muis stelt in zijn repliek niet alleen een ‘onontwijkbare vraag’ bij Marquardts theologie, nee: ‘de kern van het christelijk geloof is in het geding’, terwijl er iets verder vragen liggen die ons vermogen te boven gaan, ‘raadsels’ tot aan ‘de jongste dag’. Er wordt voluit gas gegeven, en vervolgens op de rem getrapt, want daar gaan we alweer langs de afgrond. Gevaarlijk terrein, blijkbaar.

Ik heb tijdens de plechtigheid in ieder geval geprobeerd op de Marquardt-kritische vraag van Muis een begin van een antwoord te geven. De tijd was kort en de vraag complex – ik zal dat nog wat uitleggen – en omdat ik zelf niet bijster tevreden was met het antwoord, nam ik mij voor er later uitgebreider op terug te komen. Een eerste gelegenheid dient zich nu dus aan. Nog altijd moet het kort, terwijl de materie zo ingewikkeld, zo gevoelig en zo vatbaar voor misverstanden is. Ik wilde het wel strakker doen, kort en bondig, maar dat ging niet. We moeten de diepte in. En: het moet in tweeën. Eerst verhelderingen omtrent de vraag. Een antwoord moet nog wachten tot het volgende nummer.

De vraag

Muis stelde Marquardts uitgangspunt dat ‘elk anti-judaïsme verworpen moet worden’ ter discussie. Hij vat de kern van zijn vraag zelf samen als: de betekenis van de kruisiging in Marquardts theologie. Ik parafraseer: kan je, als je iedere uitspraak die als anti-joods ervaren zou kunnen worden vermijden wilt, wel recht doen aan de kruisiging? Als joden vanwege trouw aan de Tora ‘nee’ hebben gezegd tegen Jezus, moet je dan niet zeggen dat Jezus terecht gekruisigd is? Muis vroeg mij, mijn pleidooi voor een andere uitwerking dan Marquardt geeft op dit punt te expliciteren, maar sprak daarbij het vermoeden uit dat die uitwerking onmogelijk is, gegeven Marquardts genoemde ‘anti-anti-judaïstische’ theologie.

Ik vond dat op zichzelf geen onterechte vraag en ‘geen misplaatste knuppel’, zoals Gijsbertsen stelt, al had de vraag wel iets van een projectiel. (Er was wel wat ‘mis’ aan de vraag – Marquardts ‘anti-anti-judaïstische’ uitgangspunt werd door Muis namelijk wat vertekend weergegeven.) De vraag had scherpte, was polemisch, minstens in de ondertoon. Muis vond dat ik mij terecht van Marquardt distantieerde, vroeg mij een andere uitwerking te schetsen maar zei tegelijkertijd: kan dat wel? – en suggereerde dus: nee. Het scherpe, polemische van de vraag was dat er een grens werd aangegeven, waarmee ook gesteld werd dat Marquardt theologisch te ver gaat. Grensoverschrijdend theologisch gedrag (dat hoort men vaker als het om Marquardt gaat)! Ik kreeg de gelegenheid aan te geven dat ik me niet ook buiten het theologisch aanvaarde bewoog. Zo kwam de vraag in ieder geval op mij over en ik heb begrepen dat andere aanwezigen haar ook zo hoorden. Muis’ spreken over het ‘tussen haken zetten’ van de belijdenis dat Jezus de Messias van Israël en van de heidenen is – waar hij Marquardt blijkbaar schuldig aan acht – en het in het geding zijn van de kern van het geloof, sluit daarbij aan.

Correctie van de vraag

Tijdens de promotie heb ik de weergave van Marquardts uitgangspunt al gecorrigeerd. Anti-judaïsme vermijden betekent niet dat alles wat joden tegen de borst kan stuiten christelijk-theologisch verboden is. Ik had gehoopt dat dat in mijn proefschrift ook wel duidelijk was. Het christendom heeft de eigen identiteit in belangrijke mate door uitsluiting van het joodse verkregen, verstaan en gedefinieerd: principieel anti-joods (in mijn proefschrift onder andere op 98v.). Wat binnen het jodendom begon, met felle binnen-joodse disputen, werd al gauw een zaak van niet-joden. Kortweg: het heftige binnen-joodse werd fel anti-joods. Dat de joden de stereotype tegenstander, de aartsvijand werden in kerk en theologie getuigt hiervan.

Marquardt wil anders dan de traditionele theologie ‘joods’ niet als een negatief begrip hanteren, waartegen ‘christelijk’ positief kan worden afgezet. Dat is gezien de bronnen onjuist, en gezien de geschiedenis van christelijke, kerkelijke en theologische jodenhaat ontoelaatbaar. Hij wil een theologie en een christendom waarvan voor joden geen dreiging meer uitgaat. In een interview met Wessel ten Boom zegt hij het zo: ‘De eerste opdracht is altijd weer: zoek waar in jouw theologische leer, waar in jouw geloofsbelijdenis die punten zijn die jouw voorouders en weer hun voorouders er toe hebben aangezet joden te doden; dat is niet buiten de kerk, dat in het hart van het christelijk geloof ontstaan.’ (Alleen God kan spreken, Kampen 1997, 186). Kortom: het gaat niet om het niet willen kwetsen van joodse gevoelens (op zich ook het overwegen waard), maar om het identificeren en corrigeren van die aspecten van de christelijke theologie die tot haat en moord hebben aangezet. En de eerste vraag is: weten en beseffen we dat dat gebeurd is, dat ons geloof en onze theologie haat hebben gezaaid? En wat doet ons dat?

Verwarring omtrent het ‘joodse nee’

Meer dan ik tijdens de promotie zag is er sprake van verwarring omtrent de koppeling van de kruisiging met het ‘joodse nee’. De passage uit mijn proefschrift – een christologisch excurs – waar Muis op reageert teruglezend, snap ik dat ik zelf de suggestie heb gewekt dat Marquardt die beide hecht verbindt. Ik houd daar onvoldoende rekening met hen die Marquardts werk – en vooral zijn artikel over dat ‘joodse nee’ (‘Vijanden om onzentwil’, ook opgenomen in de bundel vertaalde opstellen van Marquardt Bij de slip van zijn kleed, Baarn 2003) – niet kennen. Ik verwijs in een voetnoot naar dat artikel en veronderstel de inhoud als bekend en goed, dat gaat te snel. Al heb ik mij bij het weergeven van Marquardts theologie steeds proberen in te leven in de lezer die zijn werk niet kent, hier (waarin het mij primair gaat om de christologie en de vraag naar Jezus’ uniciteit) ben ik daarin niet geslaagd.

In het genoemde artikel wijst Marquardt een koppeling van de historische toedracht van de kruisiging en het ‘joodse nee’ juist van de hand. (Dat ‘nee’ ligt elders, en is daar van groter belang.) Van die historische toedracht weten we namelijk veel te weinig: de evangelieverhalen zijn geen onverdachte bron. Wat Muis stelt, dat Jezus’ omgang met de Tora een belangrijke reden was voor een aantal joden om hem af te wijzen en mee te werken aan zijn kruisiging, zal Marquardt hem niet nazeggen.

De weergave van de kruisiging en de rol van de joden daarin – bijvoorbeeld de onwaarschijnlijke samenwerking van Schriftgeleerden en overpriesters, Farizeeën en Sadduceeën, en de procesgang, de grond voor de veroordeling, de rol van de wet – lijken veelmeer een terugprojectie vanuit een later ‘nee’, vanuit het langzamerhand uitblijven van een brede acceptatie van Jezus als Messias in het joodse volk, de Jezus zoals die verkondigd werd. Bij dat latere ‘nee’ begint wel de Tora een rol te spelen.

Het kruis in Marquardts christologie

Mijn kritiek op Marquardts christologie is dat zijn nadenken over Jezus als jood hem spanningsloos en vredig binnen Israël, binnen het jodendom lijkt te plaatsen. Die verhouding is naar mijn indruk te harmonisch voorgesteld om nog recht te kunnen doen aan het getuigenis van evangelisten en apostelen. Staat Jezus niet ook (!) tegenover Israël, bijvoorbeeld als gezaghebbend uitlegger van de Tora? Jezus’ veroordeling en kruisiging staan in het NT symbool voor spanning en conflict, ook tussen Jezus en Israël, zie bijvoorbeeld Petrus’ preek in Handelingen 2 en sommige lijdensaankondigingen (de handen van de mensen en de gojim staat daar naast de handen van de Schriftgeleerden en overpriesters, waarin Jezus overgeleverd wordt). Ik ben het wel met Marquardt eens dat de historische toedracht te onzeker is om daar theologisch teveel conclusies uit te trekken (vermoedelijk ging het om politieke onrust meer dan over omgang met de Tora, en was het ‘proces’ meer politiek dan religieus). De weergave in de evangeliën lijkt inderdaad als terugprojectie van latere spanningen en conflicten tussen Jezus’ volgelingen en Israël beschouwd te moeten worden. Maar als onderdeel van het getuigenis van het NT kun je theologisch toch niet om die verwijdering, die spanningen en conflicten heen. Marquardt doet dat wel – en treffend is dan dat Jezus als de Gekruisigde in zijn christologie niet centraal staat.

Tot slot

Het ontbreken van de verbinding van het ‘joodse nee’ en de kruisiging haalt de meest scherpe en giftige angel uit Muis’ vraag: Jezus is dus in Marquardts theologie niet terecht, in trouw aan de Tora en gehoorzaamheid aan God gekruisigd. Maar er blijft genoeg aan scherpte en, zo u wil, gif over, want de vragen blijven: geloven Tora-trouwe joden terecht niet in Jezus als hun Messias? Zet Marquardt die belijdenis tussen haken? Hoe in zijn denken recht te doen aan Jezus als gekruisigde? Wat te zeggen over de kern van het geloof, en wanneer te zwijgen? Wordt vervolgd.

Coen Constandse