Maria

logoIdW

MARIA

December en januari zijn met een beetje goede wil de maanden van Maria. Natuurlijk, het gaat om Jezus. Maria heeft een bijrol en niet meer dan dat. Het is geloof ik goed protestants om dat te benadrukken. Er is met de bijbel in de hand toch ook niet veel meer van te maken. Maar de reformatorische traditie dringt haar wellicht toch teveel naar de achtergrond, bijvoorbeeld doordat ze die de gang naar de tempel voor haar reiniging buiten de leesroosters houdt (Luk. 2:22-24). Het is de lezing van Maria Lichtmis, op 2 februari. Met dat deel van Lucas 2 blijft ook de opdracht en lossing van Jezus al gauw buiten beeld. Vermoedelijk zijn de verhalen over Jezus’ besnijdenis en over Simeon en Anna vaak hetzelfde lot beschoren. Zo lezen we het evangelie in feite ook ‘onbesneden’: veel van dat vreemde joodse, oriëntaalse – geslachtsdelen, reinheid, offers, bloed, tja, Leviticus – blijft bedekt voor onze ogen.

Het is echter lonend om deze verhalen in deze tijd wel te lezen, samen met de lezing van Johannes 2 in de Epifanie en daarbij voortdurend Maria in beeld te houden. Met de genoemde goede wil wordt januari ook een maand van Maria en kan zij een leidsvrouw zijn in het geloof.

De verhalen zijn tamelijk verbrokkeld en bieden geen eenduidig beeld van Maria als karakter, ook niet als we de spaarzame keren dat zij verderop in het evangelie op het toneel komt erbij betrekken. Het gaat eerder alle kanten op. Ze wordt door alles wat gebeurt heftig heen en weer bewogen.

Ze is ingetogen, stoer en teder tegelijk met haar ‘mij geschiede naar Uw Woord’, na haar schrik en haar nuchtere vraag. Tegenover Elisabet zingt ze kennelijk in de Geest ver boven haar macht uit over Gods revolutie: de machtigen omlaag, eenvoudigen omhoog, de rijken leeggeschud, de armen gefêteerd. Ver van huis brengt ze een zoon ter wereld. Ze is een zorgzame moeder geworden. Het getuigenis van de herders treft haar, het strookt met wat zij zelf gehoord en gezien heeft: ‘Zoon van de Allerhoogste … koning … heilig … moeder van mijn Heer … bevrijder, messias’. Ze overweegt dat, of meer nog, ze brengt het dat bij elkaar in haar hart, ze maakt er letterlijk een eerste christelijk symbool (want dat staat het er in het Grieks), een belijdenis van.

Als zij en Jozef met Jezus doen volgens de geboden en regels en met hem in de tempel komen, vertelt Lukas van ontregelende ervaringen: de lofzang en omineuze profetie van Simeon en het kwijtraken van de twaalfjarige Jezus, als hij niet zoals gedacht gewoon bij verwanten en bekenden is. Nog weer later staat de schare tussen haar en haar zoon in en is haar bijzondere plaats dichtbij hem door anderen ingenomen. En als die anderen verdwenen zijn, staat zij onder aan het kruis.

Aan Maria wordt het ongehoorde, onmogelijke van het christelijk geloof zichtbaar of zelfs invoelbaar. Ze is de moeder van de Heer: de zoon die ze droeg en baarde en in doeken wikkelde – het is de Heer. Zij moet hem loslaten, aanbidden, en verliezen.

De kerk kan niet zonder Maria. Ze is niet zomaar een archetypische, symbolische figuur voor de heftige bewegingen van het leven in het geloof. Veel meer nog herinnert zij bij uitstek aan het ‘oneigenlijke’ van het geloof. Hij is niet van ons. Bezittelijke voornaamwoorden passen vooral in uitroepen van ontzetting en gebeden van overgave: ‘mijn heer, mijn God’.

We ontkomen er niet aan ons Jezus en het evangelie eigen te maken. Kerk en theologie hebben dat ook gedaan. Het is ‘onze lieve Heer’ geworden, en de ‘Christus der kerk’. Zo innig en dierbaar kan het worden, zo stellig en exclusief. We wikkelen hem in en dragen hem op. Maar Hij wordt ons telkens weer ontvreemd. Hij gaat met anderen aan tafel en is opeens hun heer.

Als we Maria op de voet volgen, kan ons dat vervreemdende niet ontgaan. Als we haar echt zien, levert dat op zichzelf al een vervreemding op. Zij en niemand anders was ‘de moeder van de heer’. Als jonge vrouw, een maagd toch, en dan een joodse moeder, tot ze van de Kerk werd – ze is telkens weer anders dan anders. Zo is ze een oecumenische gestalte, niet als een bleke, algemene eenheid, maar van een gemeenschap die extreme verschillen kent en samenhoudt.

Juist door naast Maria te gaan staan, kunnen we hem zien verschijnen als de mensenzoon, broer van ons allen en heer van de oikoumene, van heel de wereld.

Coen Constandse