Commentaar (Je suis peur)

logoIdW

 

In de jaren 90 viel met veel geweld Joegoslavië uit elkaar. Daarmee gepaard gingen grootschalige etnische zuiveringen. Eén interview uit die tijd is mij bij gebleven. In dat interview spreekt een man zijn verbazing uit, dat zijn buurman met wie hij jarenlang in vrede gewoond had, nu zijn vijand geworden is. Die buurman was moslim. Hij werd verdreven uit zijn huis en gedwongen elders te wonen. Hij was het met die verdrijving eens. Samenleven tussen hem en een moslim was onmogelijk geworden.

Ik las dat interview in een tijd dat de verhoudingen met moslims ook in Nederland onder druk kwamen te staan. De toon was toen nog enigszins gematigd. De oorzaak voor spanningen werd vooral gezocht bij het falen van de Nederlandse samenleving. Moslims waren slachtoffer. In die sfeer las ik het interview met ongeloof. Dat zoiets kon gebeuren. Misschien daar, maar hier in Nederland was dat toch ondenkbaar.

Na ‘Charlie Hebdo’ ben ik daar niet zo zeker meer van. De reactie van de Europese bevolking kan samengevat worden met de leus ‘Je suis Charlie’. Dapper, zeker, maar daaronder sluimert toch de angst. Althans zo heb ik het ervaren. De angst dat het niet goed gaat in Europa. De angst dat ook in de Westerse samenlevingen de bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan. De angst voor het Joegoslavische scenario. Deze angst wordt bezworen door luid te roepen, dat je niet bang bent.

In de jaren 90 werd vooral de autochtone Nederlander aangesproken. Hij of zij werd aangesproken beter zijn best te doen om de ander te accepteren. Na Parijs is de toon anders. Bij het denkende deel van de natie is doorgedrongen wat op straatniveau allang bekend is. Van oorsprong Nederlanders en Islamitische Nederlanders mengen niet. Het is als twee vloeistoffen die wel samengevoegd worden, maar niet oplossen, ook al worden ze nog zo hard geschud. De oorzaak wordt nu vooral gezocht bij de Islam. Daar zit het probleem. Moslims worden aangesproken om kritisch hun geloof te onderzoeken. De oplossing om radicalisering van jongeren te voorkomen, ligt bij de moslims zelf. Of zoals de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb zegt: zij hebben het medicijn in handen.

Daarmee wordt voor een groot deel de verantwoordelijkheid bij hen gelegd. Ik kan mij daarin wel vinden, maar toch. De eerste reacties op de oproep van Aboutaleb en vele anderen zijn niet hoopgevend. Een echt Islam-kritisch debat, zie en hoor ik nog niet zo snel op gang komen. Het ontstaan van een Islam die de Europese context als positief aanvaardt, is nog ver weg. Als dat zo blijft, is het moment niet ver weg, dat de Islam als vreemd aan de Westerse wereld afgewezen wordt. Die afwijzing is dan hun schuld. Aan de gevolgen daarvan voor de moslims durf ik nauwelijks te denken. Wat ik bij de lezing van het interview ten tijde van de oorlog in Joegoslavië in de Westerse wereld voor onmogelijk hield, kan zo maar ook hier gebeuren.

Daarom ben ik, hoe hard ik ook ‘Je suis Charlie’ roep, vooral bang.

At Polhuis