Verder na Barth

Verder na Barth

In dit blad gaat de discussie door, die ik heb aangezwengeld. Geregeld ontmoet ik tijdens mijn tochten door het Westland buitenlandse werknemers,. Ik raak vaak met hen in gesprek over de normen en waarden van hun godsdienst. Naar aanleiding van een ontmoeting met een hier naar toe gevluchte Perzische jongen, kwam de vraag op wat in een multi-etnische samenleving de meerwaarde is van het christelijk geloof. Zijn alle godsdiensten niet gelijkwaardig?

Ik stelde in de kolommen van dit blad de vraag of in de 21e eeuw de theologie van Barth nog wel geschikt is voor de multiculturele wereld waartoe Nederland in de afgelopen jaren zich met vallen en opstaan heeft ontwikkeld. Ik wierp hiermee en knuppeltje in het Barthiaanse hoenderhoek. Verschillende scribenten reageerden. Het overheersende thema in deze reacties van dat Barth de religie, ook de christelijke religie, onder kritiek heeft gezet. Maar er is veel verschil in de Barth-interpretatie. Naar mijn mening heeft Barth zich niet positief uitgelaten over de relatie van christendom en andere religies. In een artikel van Geense in ‘Geen reiszak onderweg’ schrijft deze dat Barth – zo hij daartoe was uitgedaagd- Jezus Christus norm en fundament had ingezet in het gesprek met andere godsdiensten, In onze 21e eeuw kunnen we ook niet meer doen alsof er geen andere godsdiensten zijn, Het is allang niet meer zo dat Nederland een in Christus gedoopte natie is.

Naar mijn overtuiging kunnen we niet meer doen alsof het christendom dat aan het evangelie van Jezus Christus ontspringt, als absolute godsdienst de boventoom voert in ons land. Uit de bijdragen van Van Ginkel, Kopmels en Polhuis wordt duidelijk dat ze het moeilijk vinden met andere godsdienstige culturen te leven, Kopmels ziet Christus als de doorbraak van alle religies en hij durft de stelling aan dat geloof, ook het christelijk geloof, niet gestoeld kan zijn op religie. Voor Van Ginkel heeft het christelijk geloof een meerwaarde boven andere religies, maar hij ziet ander dan Kopmels de Geest van God werkzaam in andere godsdiensten. Polhuis wil met deemoed zich opstellen tegenover andere godsdiensten, maar vindt religie wezenlijk onmenselijk, want in de religie zouden wij op onszelf gericht zijn. Polhuis begrijpt weinig van de eigen aard van iedere religie. Religie – zo leert de godsdienstwetenschap – richt zich altijd op een andere werkelijkheid en heeft een kritische functie in elke cultuur. Hij wil wel de dialoog met de Islam maar betwijfelt of dat mogelijk is. Voor veel Nederlanders geldt sinds Pim Fortuyn dat de Islam een achterlijke cultuur is die met zelfmoordaanslagen er op uit is de wereld te regeren.

Ik ben nooit onder de indruk geweest van de opvatting van Barth dat alleen het geloof in Jezus Christus heilzaam is voor mens en wereld. De geschiedenis van de kerk laat zien wat er van deze triomfantelijke gedachte overgebleven is. Vanaf de Verlichting heeft Lessing in Nathan der Weise al geprobeerd om gaten te schieten in de opvatting dat het de christelijke godsdienst de beste religie was. Onlangs kreeg ik nog eens de bundel in handen die Groningers hebben gemaakt. Het draagt als titel ‘De god van Nederland is de beste’. Het bevat elf opstellen over religie in de moderne Nederlandse literatuur. Het boek haalt de regel aan van Multatulie, de grootste schrijver die Nederland in de vorige eeuw heeft gekend. In dat tijdvak kan het zelfbewuste christendom nog op haar monopoliepositie wijzen in Nederland. Maar er zijn de laatste decennia andere godsdienstige culturen naast gekomen, die in veel opzichten een verrijking zijn voor onze samenleving. Het christendom moet zien nu naast en tegenover andere religies waarmaken. Het is immers niet meer vanzelfsprekend dat mensen zich aansluiten bij de gemeente van Jezus Christus. Kopmels merkt op dat het christelijk geloof niet gebaseerd is op religie. Het gaat om een welbewuste keuze, wanneer mensen voor Jezus Christus kiezen en zijn Naam gaan belijden. Dat mag waar zijn, maar dat laat onverlet dat we als gelovigen niet zonder meer kunnen stellen dat het christelijk geloof een geschenk is van God en dat andere religies slechts grijpen naar God. Barth zei: ‘Geen godsdienst is waar, maar alleen de openbaring van de ware God kan ware godsdienst scheppen. In de valse godsdienst heeft de mens zich op de plaats van God gezet, in de ware religie is Christus op de plaats van de mens gekomen (K.D.I,2, S.379).

Het is een aanvechtbare opmerking van de grootste theoloog uit de vorige eeuw. Het onderscheid tussen waar en vals, echt en onecht is ten aanzien van godsdienstige overtuigingen een vruchteloos debat. Het levert ook geen toenadering tot andere godsdienstige culturen op wanneer je ervan uitgaat dat jouw godsdienst de beste en de waarachtige is. Met een dergelijke arrogantie wordt het gesprek met anderen op voorhand al onmogelijk. Tijdens het onlangs gehouden wereldcongres van de International Association for Religious Freedom in Boedapest over religieuze vrijheid, werd gewezen op de toename van de religieuze intolerantie. Die vindt ook in ons land plaats, sinds de LPF meeregeert. Een van de conclusies van dat congres was, dat alleen door interreligieuze educatie en ontmoeting het mogelijk is de verschillen tussen gelijken te respecteren. Want ‘all equals ar differen’. Alle gelijken zijn verschillend. Het is daarom goed dat naast de opvatting van Barth ook andere visies staan.

Mijn these is dat we met respect voor het levenswerk van Barth zijn theologie moeten vernieuwen en herijken zoals hij dat zelf aan het eind van zijn leven met de theologie van Schleiermacher heeft gedaan. Een poging om Barth te verstaan in deze tijd is gedaan door B. van der Toren in zijn dissertatie: Breuk en brug, Zoetermeer 1995. Daarin brengt hij Barth in gesprek met de postmoderne theologie. Maar ook voor hem geldt dat het getuigenis van Jezus Christus een wapen is tegen de vrijblijvendheid, die juist in een postmoderne cultuur zo wezenlijk is voor geloven. De boodschap van Jezus Christus moet verkondigd worden in een wereld die daar vreemd aan is geworden waar christenen zelf vreemdelingen zijn geworden. Treffend wordt de situatie van de christelijke gemeente hierin getekend. De gemeente van Jezus Christus is een vreemde eend geworden in de multireligieuze bijt.

Het is niet meer mogelijk in het bolwerk van het barthianisme te schuilen, zoals de redactie van ‘In de Waagschaal’ denkt. Het water is allang door de dijken gebroken. De religiekritiek dient nog dieper plaats te vinden dan door Feuerbach, Freud, en Nietzsche al is gedaan. Wellicht dat we weer terug moeten naar de woorden van de dialoog die Paulus in Athene voerde met zijn opponenten. Bleeker, de voormalige vrijzinnige Amsterdamse godsdiensthistoricus, pleitte in ‘Chris of Athens’ al voor een interreligieuze theologie en voor een opleiding van imams in theologische faculteiten.

We kunnen er aan het begin van de 21e eeuw niet om heen dat we in een multireligieuze werkelijkheid wonen en leven. Het gesprek met een Parsi in de bus, die op enthousiaste wijze over zijn geloof sprak, leerde mij opnieuw dat de Geest van de universele God waait ook daar waar we haar niet zoeken. Het leert mij ook, dat we als christenen met meer respect over andere religies hebben te spreken dan momenteel gebeurt. Geen godsdienst is achterlijk. Het zijn alleen orthodoxe fundamentalisten die van een godsdienst een karikatuur maken. Wij dachten lange tijd de beste God van Nederland te hebben. Maar het moet zich nog maar bewijzen wie de beste God is. Wie de beste is, die sta op en het wonderlijke is dat er al een Iemand is opgestaan, die van zichzelf wist dat hij niet de beste was. In zijn voetspoor wil ik het gesprek met andere ‘believers’ wagen.

Henk Buning

In de Waagschaal, 25 augustus 2002