De voorgzanger als gids en representant

logoIdW

DE VOORGANGER ALS GIDS EN REPRESENTANT

“Voorganger in deze dienst is ds. ….”. Wekelijks wordt aan het begin van een kerkdienst deze mededeling gedaan. Als protestants kerk- en voorganger heeft de term ‘voorganger’ mij nooit te denken gegeven. Maar de kennismaking met De Christengemeenschap deed dat wel.

Tot voor een aantal jaren was die geloofsgemeenschap mij onbekend. In de oecumene had ik ze nooit ontmoet. Maar de ontmoeting met de vrouw die in 2010 mijn echtgenote zou worden bracht mij ook de kennismaking met De Christengemeenschap, waar zij lid van was. In Alkmaar en Amsterdam waren mij wel eerder kerkgebouwen opgevallen met een bijzondere architectuur, maar tot een verdere verdieping daarin kwam het niet. Je hebt kennelijk een mens nodig die je binnenleidt.

Dat woord ‘binnenleiden’ geeft eigenlijk precies weer wat mij overkwam sinds de dag dat ik voor het eerst (toen in Rotterdam) met haar ter kerke ging bij De Christengemeenschap. Zo’n eerste keer aldaar in een kerkdienst binnengeleid worden heeft voor een protestants predikant iets van een confrontatie. Je ziet kleurrijke gewaden, je hoort de stilte, je ruikt de wierook, je luistert naar reciterend spreken, je zingt mee in weinig gemeentezang, je merkt: de Schriftlezing is hier alleen een Evangelielezing.

De eerste keer was cognitief een wonderlijke mengeling van een ‘meer’ en een ‘minder’ met betrekking tot onderdelen die je uit een reguliere protestantse kerkdienst kent. Tegelijk was er natuurlijk een primaire gevoelsmatige waardering vàn dat ‘meer’ en ‘minder’: het ene mis je, het andere waardeer je. Al vrij snel na die eerste keer nam ik me voor om tijdens de kerkdiensten die ik daar meemaakte (en aldaar ‘mensenwijdingsdienst’ heten) mezelf niet meer af te vragen ‘wat mis ik hier?’ maar open te staan voor de vraag ‘wat vind ik hier?’

Dat bleek veel te zijn. Om het in het kader van dit artikeltje tot één ding te beperken: de blikrichting van de priester in de dienst. Hij of zij staat daarin namelijk voor het grootste deel “met de rug naar de mensen toe” zoals ik het vanuit mijn eerste beleving noemde. Nu zeg ik: voorganger en kerkganger kijken in dezelfde richting. Want in de loop van de tijd veranderde mijn kwalificatie van die waarneming. En op een gegeven moment leverde deze gezamenlijke blikrichting mij een nieuw inzicht op in de betekenis van het woord ‘voorganger’. En wonderlijk genoeg had dat juist betrekking op wat ik vanuit protestantse achtergrond altijd als een specifiek ‘tegenover’ had gekwalificeerd, namelijk het spreken. Op een gegeven moment ervoer ik degene die ‘met de rug naar je toe’ spreekt als degene die in dat spreken vóórgaat. En wel in de intensieve zin dat de woorden die uit zijn of haar mond komen fungeren als ‘trekkracht’ waarbij de woorden die hij/zij spreekt bij jou gaan resoneren, en je als kerkganger in de stroom van die woorden wordt meegenomen. Zoiets lukt natuurlijk alleen met woorden die als vaste teksten een grote mate van liturgische en continue inbedding hebben in de dienst. De wekelijkse herhaling van deze teksten blijkt dan een stroom te zijn waarin en waardoor je wordt meegevoerd. En die – gegeven de betekenisrijkdom die ze in zich hebben – ook telkens weer nieuwe lagen daarin zichtbaar maken en/of nieuwe associaties bij je oproepen.

Tijdens de evangelielezing en de toespraak (zeg maar even: de ‘preek’) richt de priester zich wèl vis-à-vis tot de gemeente. Ook bij het in de dienst herhaaldelijk uitgesproken ‘Christus in u’ is dat het geval.

Na zo een aantal jaren deelnemer te zijn geweest in zowel de protestantse kerkdiensten als in de mensenwijdingsdiensten tekent zich voor mij nu het volgende reliëf af in de term ‘voorganger’.

In een protestantse kerkdienst ervaar ik de voorganger vooral als een gids die op een excursie aan een groep mensen duidelijk maakt wat er allemaal te zien is aan het gebouw waar ze naar staan te kijken. De protestantse voorganger ‘verwijst’. En als hij of zij dat op een persoonlijke, dat wil zeggen diens gehoor includerende manier doet, kun je zeggen dat deze voorganger ook ‘vertolkt’. Dat laatste moet ook in de preek te merken zijn, maar het is rechtsreeks het geval bij de gebeden. In de preek ben je namens anderen luisterend, en in de gebeden ben je namens anderen sprekend vertolker van ons mens-voor-God zijn. Voor dat ‘vertolker-zijn’ mag je wat mij betreft het woord ‘plaatsbekleder’, of het theologisch minder beladen woord ‘representant’, gebruiken. (Ik ben er in dit liturgische verband huiverig voor om (alleen) de preek ‘de verkondiging’ te noemen. Dat is te veel, te weinig en te historisch-gebonden tegelijk.)

In de mensenwijdingsdienst van De Christengemeenschap ervaar ik de voorganger (wanneer deze fysiek in dezelfde richting kijkt als de kerkgangers) vooral als representant. Hij of zij zegt iets wat ik innerlijk mee ga zeggen. Terwijl de bekende woorden telkens weer als nieuw zijn. In de toespraak is hij of zij de voorganger zoals ik dat ook in de protestantse preektraditie ervaar: gids, ‘ verwijzer’; interpreet van een bijbelgedeelte en van ons eigen mens-zijn.

Wanneer het woord ‘oecumene’ zou betekenen dat we belijdend, liturgisch en kerkordelijk elkaar als christenen uiteindelijk zullen vinden in één kerkgenootschap dan valt er met mijn bovengenoemde ervaring en ontdekking geen voortgang te boeken. Ik vrees dat een ‘officieel gesprek’ van de PKN en de Christengemeenschap te weerbarstig zal blijken te zijn om voor de PKN iets op te leveren in zelfs maar de richting van ‘genoegzame overeenstemming’ (ord. 14-5-1). Daarvoor zijn de historische contexten (resp. de Reformatie en de antroposofie) van beide kerkgenootschappen te verschillend. Maar wanneer het woord ‘oecumenisch’ óók mag duiden op een innerlijke verrijking dan moet ik zeggen dat de ontmoeting met De Christengemeenschap mij veel oplevert. In elke geval heeft deze kerkelijke horizonverbreding een vorm van innerlijke verdieping meegebracht die ik in de protestantse traditie zo niet zou hebben opgedaan. Of dat nu met name het gevolg is van het feit dat in de mensenwijdingsdienst (de ‘cultus’) het offerbegrip zo centraal staat? Het zou kunnen. Ik ben er nog niet over uitgedacht.

In elk geval heb ik wel geleerd dat de oecumene van de kerkelijke eenwording één ding is, en dat de oecumene van persoonlijke eenwording een heel ander ding is. Het ene is niet meer dan het andere, maar het zijn wel twee verschillende zaken.

Jan Bruin

Dr. J. Bruin is emeritus predikant en was scriba van de PKV Noord-Holland