De invloed van Karl Barth op de kerkorde van 1951

De invloed van Karl Barth op de kerkorde van 1951

Kan men spreken van invloed van Karl Barth op de kerkorde van 1951? Zeker niet in directe zin. Hoeveel hoogachting en dankbare bewondering ik ook voor Karl Barth moge hebben, als ik aan de kerkorde van onze Ned. Hervormde Kerk van 1951 denk, dan denk ik niet in de eerste plaats aan Karl Barth.

Dan denk ik aan de honderdjarige strijd om reorganisatie. Dan denk ik aan ds. D. Molenaar en de zeven Haagse heren, aan Hoedemaker en Gunning, aan Lingbeek en de Kromsigts, aan Kerkherstel en Kerkopbouw, aan Haitjema en Brouwer, aan Noordmans en Paul Scholten, aan Gravemeyer en Kraemer, aan Banning en Berkelbach van der Sprenkel, aan Wagenaar en Van Ruler en aan de velen, die met hen getuigd en gestreden, vergaderd en geschreven hebben om het Algemeen Reglement van 1816 toch eindelijk te doorbreken. Die doorbraak is gekomen, midden in de oorlogsjaren, niet in de laatste plaats door het werk van Gemeenteopbouw, in 1944 en 1945 – dat wil zeggen in de jaren, waarin het contact met Barth tot een hoogst enkele brief en zo nu en dan een ons land binnengesmokkelde boodschap beperkt moest blijven. Ere wien ere toekomt; het zou onjuist zijn de kerkorde van 1951 al te direct en al te rechtlijnig met Karl Barth in verbinding te brengen!

En toch is het geen onmogelijke taak om een artikel te schijven over de invloed van Karl Barth op de kerkorde van 1951. Dan gaat het niet om directe, maar wel om indirecte invloed. Barth trad hierbij niet op de voorgrond, maar hij stond ongetwijfeld op de achtergrond. Prof. van Niftrik heeft indertijd in de bundel „Geestelijk Nederland 1920-1940” het hoofdstuk „Godsdienst en Kerk” behandeld. Daarin schrijft hij op pag. 88 en 89:

„Ook het reorganisatiestreven in de Ned. Hervormde Kerk, waarover wij straks nog moeten spreken, heeft sterke impulsen uit de Barthiaanse theologie ontvangen. Hoe zou men zijn gaan hunkeren naar een Kerk des Woords in de plaats van een kerkgenootschap, als men door deze theologie niet een nieuwe visie had gekregen op het Woord, als het vlees geworden, het geschreven, het gepredikte Woord van God? Hoe zou men, links en rechts, weer een Kerk gewild hebben, als men door deze theologie niet weer opmerkzaam was geworden op het wonder der Kerk, in weerwil van alles wat tegen de empirische kerken te zeggen is? Hoe zou men het Réveil van de vorige eeuw met zijn idee van de onzichtbare kerk als een soort platonische idee overwonnen hebben, als niet deze theologie weer had doen verstaan, dat de kerk een geestelijke grootheid is, die daarom niet onzichtbaar mag worden genoemd, maar zichtbaar en onzichtbaar tegelijk: zichtbaar in haar vergadering, prediking en sacramentsbediening, ònzichtbaar in haar roeping, verkiezing, in haar geloof en gebed?”

Dit citaat kan ons de weg wijzen. Ik zou de betekenis van Karl Barth voor de kerkorde van 1951, in de lijn van Van Niftrik, onder drie gezichtpunten willen benaderen.

de overwinning van het inpidualisme

Karl Barth heeft velen onzer opnieuw geleerd om de kerk au serieux te nemen. Vélen onzer, want de geestelijke nazaten van Hoedemaker en Gunning behoefden dit niet van Barth te leren. Maar wat zij niet vermochten gelukte aan Barth: de betekenis van de kerk in het geheel der theologie opnieuw relevant te maken.

Barth deed dit door ook de kerk te brengen in de crisis van het Woord Gods. Hij tekende de kerk niet in haar vermeende religieuze rijkdom maar in haar armoede. Zij heeft eigenlijk niets, zij kan alleen maar verwachten, iedere keer weer opnieuw, om zo gezegend en gebruikt te worden als instrument van Gods openbaring. Hoe heeft Barth de concrete kerk van zijn dagen niet onder het oordeel van het Woord Gods gebracht; wie bestreed haar feller dan juist hij. Maar toen het werkelijk ging spannen, in de benauwenis van de Duitse Kerkstrijd, stond hij ten volle naast haar en was geen moeite hem te veel om haar te leiden en op te bouwen. Juist daardoor leerden zijn aanhangers, ook in Nederland, de kerk van Jezus Christus weer ten volle au serieux te nemen en zich ook om de vragen van haar organisatie en haar reorganisatie met ernst te bekommeren.

de overwinning van het spiritualisme

Om dit te verstaan moeten we bedenken, dat Barths theologie uiteindelijk geboren werd uit de nood der prediking. Toen Barth in 1922 werd uitgenodigd op een predikantenbijeenkomst in Duitsland een inleiding tot zijn theologie te geven, liep het uit op een lezing over „Nood en belofte der christelijke verkondiging”. Vanuit de situatie van de predikant, die op zaterdag achter zijn schrijftafel zit en op zondag preken moet, is Barths theologie ontstaan. Hier wilde Barth proberen wat hulp te bieden en hier hééft Barth, dat mag ik er wel aan toevoegen, aan tallozen inderdaad zeer wezenlijke hulp weten te bieden. De betekenis van de prediking heeft hem levenslang voor ogen gestaan en nog op zeer hoge leeftijd trok hij naar de Bazelse gevangenis om daar aan de veroordeelden de boodschap van het evangelie te brengen. Toen op 10 mei 1961 talloze brieven hem met zijn 75ste verjaardag feliciteerden waren het de 16 brieven uit deze gevangenis, die hij het eerst gelezen heeft!

Vanuit deze betrokkenheid bij de prediking kwam als vanzelf de zichtbare kerk in het vizier. Vrome gevoelens, stemmingen, idealen, allemaal prachtig, maar het gaat om de verkondiging van Gods Woord aan zondaren. Die daartoe tezamen moeten komen, een gebouw nodig hebben, verkondigers niet kunnen missen, bepaalde regelingen behoeven. Wie de verkondiging van Gods Woord au serieux neemt, kan de zichtbare kerk niet verachten, hoe critisch hij haar misschien ook beoordelen mag. En wie de zichtbare kerk niet veracht, zal ook verlangen, dat de organisatie van deze kerk haar taak niet verhindert en in de weg staat, maar bevordert en dient. Op deze wijze bevorderde Barths theologie als vanzelf de voortgang van de reorganisatiebeweging, die tot de kerkorde van 1951 heeft geleid.

de overwinning van beleijdeniskramp en belijdenisvrees

Het moeilijkste probleem in deze reorganisatiestrijd was ongetwijfeld het belijdenisprobleem. De belijdenisgeschriften der Ned. Hervormde Kerk stammen uit de Oude Kerk en uit de dagen der Reformatie. Dragen, zoals uiteraard betaamt, de sporen van de tijd van hun ontstaan duidelijk met zich mee. In de begintijd van onze kerk was op iedere nationale synode de belijdenis herzien. Maar sinds 1619 had de overheid het bijeenkomen van een nationale synode voortdurend verhinderd en vanaf 1816 hadden besturen en reglementen het functioneren der belijdenis vrijwel geheel onmogelijk gemaakt.

Het gevolg daarvan is duidelijk. Enerzijds een groep, die met volle overtuiging de blijvende waarheidsinhoud der belijdenisgeschriften verdedigde. Anderzijds een groep, die met niet minder recht het tijdgebonden karakter daarvan aanwees. Belijdeniskramp aan de ene kant, belijdenisvrees aan de andere kant.

Om deze tegenstelling te boven te komen was er eigenlijk maar één weg: zelf komen tot nieuw belijden en daardoor opnieuw leren verstaan wat het verschil is tussen het belijden van ons geloof en het geloven van onze belijdenis. Dit nieuwe belijden werd werkelijkheid in de Duitse Kerkstrijd, tijdens de Belijdenissynode van Barmen in 1934. Het is een publiek geheid, dat de „Verklaring van Barmen” voor 99% van Karl Barth afkomstig is. Deze Barmen Verklaring bracht de werkelijkheid en de actualiteit van het belijden plotseling vlak bij ons. En wierp daardoor ook nieuw licht op de wijze, waarop wij als kerk met de „belijdenis der Vaderen” dienen om te gaan.

Zo maakte Barmen-1934 artikel X van onze kerkorde van 1951 mogelijk.

Niet in de laatste plaats door deze Barmer belijdenis staat Karl Barth op indirecte wijze op de achtergrond van de kerkorde, die op 7 december 1950 na meer dan een eeuw reorganisatiestrijd met zo overgrote meerderheid kon worden vastgesteld. Het is dan ook geheel in orde, dat het moderamen van onze synode bij daartoe geschikte gelegenheden op passende wijze haar dank aan Barth tot uitdrukking heeft gebracht.

Prof. dr A.J. Bronkhorst

Woord en Dienst 1969