Briefwisseling tussen Karl Barth en Karl Jaspers

logo

Brief van Karl Barth aan Karl Jaspers bij diens 70e verjaardag.

Bazel, 21-2-1953

Zeer Geachte Collega!

Op het tijdstip dat de universiteit gekozen heeft om u te begroeten en te eren, zal ik helaas niet in Bazel zijn. Het is mij echter een behoefte u bij het vieren van uw 70ste verjaardag ook mijn medeleven te betui­gen. Ik deel in uw vreugde en zend u mijn hartelijke gelukwensen.

Dat u hier in Bazel één van de onzen bent, ervaar ook ik als een onderscheiding voor ons allen. De grote weerklank, die uw arbeid in ons midden van het begin af aan gevonden heeft en steeds meer vindt, verplicht ook mij tot dankbaar respect voor de man, die het in zo grote mate gegeven is de aandacht van de in zo vele opzichten verstrooide tijdgenoten steeds weer op de eerste en laatste vragen van het menselijk bestaan te richten en ze daarbij vast te houden. Zo is het ook mijn hoop dat u nog lang deze arbeid met moed, krachtig en in goede gezondheid moge voort­zetten.

Collegezaal 2 — de grootste waarover we hier be­schikken, is de plaats van uw werkzaamheid in het openbaar, terwijl ik in de meer bescheiden no l en dus onmiddellijk en letterlijk aan uw voeten, die van de mijne heb. En zo ontbreekt het niet aan ijverige jongelingen, die, zoals de engelen op Jacobs ladder, de trap die de beide zalen verbindt op en af gaan. Mij is niet bekend, of 130 of meer jaar geleden de locale verhouding tussen de Berlijnse colleges van Hegel en Schleiermacher — waarmee de. Bazelaars ons immers niet zonder zelfbewustzijn al vergeleken hebben — ook dezelfde of een soortgelijke of mis­schien de omgekeerde was. De „strijd der faculteiten” daarover, welke nu wel de „ancilla” is, is van oudsher door sommigen zus, door anderen zo beoordeeld. Maar daar dit meer een strijd is tussen leeglopende toeschouwers dan tussen bezige werklieden, mogen wij beiden het erop houden dat wij daar geen deel aan hebben. Wij zijn één in ons zoeken naar de kennis van het geheimenis, dat d e micro- en de macro­kosmos evenzo begrenst als bepaalt. Het doet. zich aan u en aan mij voor onder een geheel ander aspect en ‘zo kan uw en mijn leer van het eerste woord af aan niet dezelfde zijn. Wij zijn echter ook daarin één, dat dit geheimenis op zichzelf één en hetzelfde is — en één ook daarin, dat het de moeite waard is om met volle ernst en overgave zich te wijden aan het getuigenis hiervan.

In deze gezindheid groet ik u bij de feestdag waarop u, zeer geachte collega, op zo rijk een levenswerk mag terugzien en met Goethe „onverschrokken” voor­waarts mag gaan.

Ik mag u verzoeken ook uw geachte echtgenote mijn groeten en oprechte wensen over te brengen. Met eerbiedige hoogachting,

Uw Karl Barth.

—–

BRIEF   VAN   KARL   JASPERS   AAN   KARL BARTH BIJ DIENS 70STE VERJAARDAG

Bazel, 8-5-1956

Zeer Geachte Collega!

Uw 70ste verjaardag, waarop u zoveel huldeblijken uit de gehele wereld en uit uw Bazel ontvangt, geeft, dunkt me, ook mij als collega de gelegenheid mijn eerbied onder woorden te brengen. In de 8 jaren die ik in uw omgeving heb doorgebracht, was uw onmid­dellijke invloed op studenten voor mij te bespeuren en het was mij een vreugde dit op te merken. Ook al weet ik dat de filosofie door u niet ernstig genomen kan worden, toch is de tegenwoordigheid van de andere ernst, waaruit u onderwijst, voor de filosofe­rende collega een voortdurende bemoediging, name­lijk dat deze ernst überhaupt bestaat. Af en toe klonk telkens van de zijde van een student de zinswending: als K. Barth er niet was, zou ik u volgen. Mijn antwoord daarop was: wat is het goed, dat het zo is, want mij kan men niet volgen; ik heb niet in naam van een autoriteit iets mee te delen, en filosofie kan niet anders dan op eigen verantwoordelijkheid en zonder op een leraar te steunen worden aangevat. In Bazel is mij daarentegen niet overkomen wat in Heidelberg herhaaldelijk voorkwam: dat een student eisen stelde aan de filosofie en zijn teleurstelling uit­sprak, waarop ik antwoordde: u had verkeerde ver­wachtingen, de armen van de kerk zijn wijd geopend, daar vindt u, wat u zoekt. Hier in Bazel is mij de kracht van de theologie, waarvan ik slechts in theorie wist, eerst recht duidelijk geworden. Vroeger heb ik van mijn vriend Dibelius veel geleerd, ik heb ook zijn critisch onderzoek, zijn persoonlijke integriteit, zijn politieke betrouwbaarheid en natuurlijke nuchterheid bewonderd en liefgehad. Naar zijn theologie heb ik niet gevraagd. Zijn geloof, tenminste zoals het zich aan mij voordeed, onderscheidde zich niet veel van de filosofie en dat was mij wel en dat bracht menig vertrouwelijk gesprek teweeg. Maar door wat van uw werk uitgaat ben ik iets van de grote tegenstander gewaar geworden, die ik anders slechts heidens kende, tegenover wie ik mij de machteloosheid der filosofie in de wereld, maar ook haar onzegbare kostbaarheid bewust werd – zolang er geen brandstapels aange­stoken worden.

Er is in de universiteit een fluïdum, waardoor ze een niet objectief te bewijzen betekenis heeft. In Bazel is het, naar ik meen, vooral aan u te danken, dat deze spanning in de lucht hangt en geestelijk beweegt en leeft.

Dat  u  nog lang uw grote werk als leraar der kerk moge  kunnen  voortzetten,  heilzaam  voor  de u  aan­hangende   of  bestrijdende  studenten,   en   verheugend voor Bazels roem. Met hartelijke gelukwensen en groeten!

Uw Karl Jaspers.

———–

BEDANKBRIEF VAN KARL BARTH AAN KARL JASPERS

Bazel, 18-5-1956

Hooggeachte Collega!

Uw zo inhoudsrijke brief was voor mij één van de meest verheugende en betekenisvolle van mijn verjaarsgeschenken. Ik dank u.

Het is mij aan positiefs volkomen genoeg, dat u mij kunt zeggen, dat het mij gelukt is, u de theologie tenminste als een relevant gegeven voor te leggen. En hoe zou ik van mijn kant niet dankbaar zijn voor de existentie van de filosofie –en voor de filosofie van de existentie in het bijzonder? Slechts als grond­slag en criterium ter fundering van de theologie kan en mag ik haar niet „ernstig nemen”. Ik meen immers begrepen te hebben hoeveel schade- dat haar op al haar tochten heeft toegebracht.

„Brandstapels?” Op mijn colleges, cursussen en werk­colleges worden ze beslist niet aangestoken — alleen al omdat ik me dat door Mozart laat verbieden — en alleen al omdat ik werkelijk wel dringender zaken te doen heb.

En nu waag ik het — ik ben mij ervan bewust dat het een waagstuk is — u de preek voor te leggen, die ik op de vroege morgen van mijn verjaardag in een zaal gehouden heb die zo heel anders is dan onze acade­mische zalen. Hij maakt u misschien duidelijk, dat ik in de eerste en de laatste plaats in zo’n toespraak tot de mensen, in zon poging met hen te bidden, op mijn eigenlijke plaats ben.

Met de meeste hoogachting en nogmaals met harte­lijke dank,

Uw Karl Barth.

Aantekening: Barths 70ste verjaardag viel op Hemel­vaartsdag 1956. Op deze 10de mei heeft hij gepreekt in de Bazelse straf gevangenis en wel over Psalm 34 : 6.

In de Waagschaal, jaargang 21, nr. 16. 30 april 1966