Brief aan Hromadka

logoIdW

 

 

Op 19 september 1938 wordt een brief verstuurd die in theologisch Nederland inslaat als een bom. Het is de brief van Karl Barth aan zijn Praagse collega Hromadka. In niet mis te verstane woorden neemt Barth afstand van het pacifisme. Gewapende strijd tegen Nazi-Duitsland is in geval van een inval in Tsjecho-Slowakije geboden. Die strijd dient door de kerk zonder enig voorbehoud gesteund te worden. Indien dat niet gebeurt, is de kerk niet meer serieus te nemen. Zij houdt dan op te bestaan. Het is dan immers een kerk die zich neerlegt bij onrecht. Zij verliest haar vrijheid en wordt een vazal van de dan heersende ideologie.

Als we de situatie waarin de brief geschreven is nader bekijken, wordt vanzelf duidelijk waarom deze brief opnieuw actueel is.

Na Hitlers annexatie van Oostenrijk richtte de Duitse politiek zich op het Sudetenland, het grensgebied Bohemen in Tsjechië. Op 1 oktober 1938 was onder de titel ‘Operatie Fall Grün’ een aanval gepland om dit gebied te annexeren. In Tsjecho-Slowakije was het leger gemobiliseerd. Verlies van het Sudetenland betekende een ernstige verzwakking van de Tsjecho-Slowaakse weerbaarheid. Juist in het Sudetenland lagen de strategische verdedigingslinies. Op het moment dat Barth zijn brief schrijft is de situatie dus gespannen. Kan de dreigende oorlog nog afgewend worden?

We weten hoe het afgelopen is. Op 30 september, een dag voordat het Duitse ultimatum afliep, werden in München de onderhandelingen van Frankrijk, Engeland en Italië met Duitsland afgerond. Er werd over Tsjecho-Slowakije besloten zonder dat het zelf aanwezig was. ‘Peace in our time’ was de boodschap waarmee Chamberlain van de conferentie terug kwam. De eis van Hitler-Duitsland werd ingewilligd. De directe aanval op Tsjecho-Slowakije werd afgeblazen, Sudetenland ging naar Duitsland. Een half jaar later viel Praag in handen van Duitsland.

De Tsjecho-Slowaakse soldaat hoefde dus niet op het slagveld te strijden. Hij werd aan de conferentietafel al verslagen. Hoe Barth over deze situatie dacht, wordt uit zijn brief wel duidelijk. ‘Nog is door de Europese grootmachten niet toegegeven aan de onzinnige eisen van Duitsland’, schreef hij, maar hij vreesde het ergste. Hij verwijst dan naar het pacifisme van de naoorlogse tijd. Dit pacifisme heeft tot een besluitenloosheid geleid die verlammend werkt. Waar hij in zijn brief op doelde, gebeurde dan ook niet. De Europese grootmachten gingen op de eisen van Duitsland in. In plaats van standvastig te zijn, bogen zij. De strijd waarop Barth hoopte werd gemeden. Het pacifisme won.

Hoewel de geschiedenis zich nooit herhaalt, zijn er wel parallellen aan te wijzen. Het omstreden Sudetenland werd in grote meerderheid bewoond door zogenaamde Volksduitsers. Eind jaren ‘30 wilde een zeer grote meerderheid van hen zich bij Duitsland aansluiten. De indeling bij Tsjecho-Slowakije werd na WOI bij de vrede van Versailles geregeld. Deze keus leidde vrijwel vanaf het begin tot spanningen tussen de Tsjecho-Slowaakse bevolking en de Sudeten-Duitsers.

Met alle verschillen die er zijn, is er enige gelijkenis met de Krim. Ook dat gebied werd vrij toevallig tegen de zin van de bewoners bij Oekraïne gevoegd. Ook daar wil een grote meerderheid bij Rusland horen. Ook nu wordt de annexatie van dat gebied, ondanks alle retoriek, door de leidende Europese landen geaccepteerd. Onderzoeken in Nederland wijzen uit dat een groot deel van de Nederlanders deze annexatie wel begrijpt. De annexatie leidde dan ook nauwelijks tot beroering. Vergelijkbaar wordt de strijd in Oost-Oekraïne verstaan. Alle geluiden om Rusland te weerstaan, desnoods met militaire middelen, zijn aan politieke dovemansoren gericht. Kan nu ook gesproken worden over een overwinning van een pacifistisch getinte politiek? Moet nu ook de handelwijze van de Europese machten als weinig standvastig worden betiteld?

Geheel anders is de houding van deze landen, die zo behoedzaam ten opzichte van Rusland opereren, als het om IS gaat. In grote eensgezindheid trekken zij op in de strijd. Ook nu gesteund door de publieke opinie. IS wordt gezien als een ideologie die gericht is op het vernietigen van de liberale westerse democratieën en hun waarden. Dus niet alleen gevaarlijk in het Midden-Oosten, maar ook een dreiging van deze westerse landen zelf. Er worden parallellen getrokken met het nationaalsocialisme. IS is een loot van dezelfde stam. Kan nu wel over standvastigheid van de westerse machten gesproken worden? Strijdt nu iedere soldaat van de coalitie ook voor ons en dus ook voor de kerk van Jezus Christus?

Krachtige ondersteuning van de aanval op IS komt van Mient Jan Faber. Opvallend is dat hij in zijn pleidooi hetzelfde argument gebruikt als indertijd Barth. Die laakt de pacifistische politiek van na WOI. Faber velt hetzelfde oordeel over de politiek van na WOII. ‘Pacifisme is geen oplossing waarvan IS wakker ligt en zelfs geen optie die ons land vrijwaart van mogelijke betrokkenheid’. (Trouw, 26-08-2014) Om de vrede te verdedigen is gewapend optreden tegen IS noodzakelijk. De kerk dient daar haar steun aan te geven.

Eenzelfde optreden is volgens hem jegens het Rusland van Poetin geboden. Ook dan dient de westerse wereld standvastig te blijven, zoals zij dat volgens Faber tot op heden is geweest. ‘Met het geweer aan de schouder’ is Poetin tot op dit moment tegen gehouden het oostelijk deel van Oekraïne te annexeren. Impliceert dat niet dat er met de zegen van Faber gewapend opgetreden wordt, mocht Poetin tot annexatie overgaan? Het lijkt erop alsof zijn standpuntbepaling een echo is van die van Barth ten tijde van de Duitse agressie jegens Tsjecho-Slowakije.

De positie die Barth in zijn brief aan Hromadka inneemt, is dus onverminderd actueel. Geweld is in de politiek niet uit te sluiten. Ook niet door de kerk. Omwille van het geloof, zo schrijft hij, dient de vrees voor geweld en de liefde voor de vrede in de gegeven situatie vastberaden op de tweede plaats gezet te worden. Waarom? Omdat de vrees voor het onrecht en de liefde voor de vrijheid voorop gaat.

Barths brief maakte in zijn tijd daarom zo veel indruk omdat hij het gebruik van geweld nadrukkelijk verbond aan het geloof. Dat er geweld gebruikt wordt, is wel bekend, maar dat het in de gegeven situatie de opdracht van Christenen is daaraan mee te doen, is verrassend. De bekendste zin uit de brief heb ik reeds aangehaald. Ieder soldaat die strijdt doet dat ook voor de kerk. Later in zijn brief zet hij dit nog iets scherper aan.

Als Barth de vrees voor geweld en de liefde voor de vrede naar de tweede plaats verwijst, heeft hij de drijfveren van de toenmalige politiek op het oog. Wie zich daardoor laat leiden vermijdt het conflict met onrecht en onvrijheid als gevolg. Hij gaat nog een stap verder. Wie zich daardoor laat leiden, getuigt in die situatie niet van het geloof. Door deze houding wordt niet verwezen naar de levende God. Wie zich op deze weg begeeft, bevindt zich politiek, maar ook wat het geloof betreft op een dwaalweg. Anders is dat als de vrees voor het onrecht en de liefde voor de vrijheid leidende beginselen zijn. Dat leidt weliswaar tot gewapende strijd, maar in die strijd wordt wel verwezen naar de levende God. Die strijd kan dan ook in de woorden van Barth met een goed geweten gestreden worden. De cruciale zin in dit verband is de volgende. Van de strijd die van de Tsjechische soldaat gevraagd wordt, hangt af of ‘velen hun vertrouwen niet op mensen, staatslieden, wapentuig en vliegtuigen stellen, maar op de levende God en Vader van Jezus Christus’. Het is een zin die inslaat en tot nadenken stemt.

Na deze zin sluit Barth zijn brief af met een oproep aan Hromadka om zijn volk in de zware tijden die er zijn en nog komen zullen voortdurend te herinneren aan de enige troost in leven en in sterven. Barth voorziet dat de overmacht van het Duitse leger voor Tsjecho-Slowakije te groot zal zijn, mocht het tot een treffen komen. Dat betekent dan (voor gelovigen) het einde en dus een zich neerleggen bij de bestaande orde. Dat is voor Barth onmogelijk. De strijd tegen onrecht en de liefde voor de vrijheid blijven ook dan de leidende beginselen. Verzet is geboden, ook al zal dat zwaar zijn, maar weet dan van deze enige troost.

Achteraf gezien is de waarheid van Barths brief aan Hromadka pijnlijk duidelijk geworden. De omkering van motieven die hij bepleit heeft niet plaatsgevonden. Verzet bleef een uitzondering. De vrees voor het geweld en de naïeve liefde voor de vrede bleven bepalend, met onvrijheid en onrecht als gevolg.

In onze situatie, hoewel anders dan die waarin Barth schreef, zijn dezelfde motieven te onderkennen. Politiek beleid wordt nog altijd bepaald door de vrees voor geweld en de liefde tot de vrede. Barth heeft ons gevoelig gemaakt voor de nadelen daarvan. Daar bovenuit gaan de afkeer van onrecht en onvrijheid, ook al brengt dat gewapende strijd met zich mee. Pacifisme wordt dan ook door hem stellig van de hand gewezen. Voor hem is dat een uitdrukking van de liefde voor de vrede, die ondergeschikt is aan recht en vrijheid. Deze afwijzing van het pacifisme betreft niet alleen het politieke veld. Pacifisme verwijst als het er op aankomt, niet naar de Vader van Jezus Christus.

Zo stelt Barth ons voor een lastig dilemma. In de politieke wereld roept hij in naam van het geloof op tot verzet tegen onrecht en onvrijheid. Dat is aantrekkelijk. Direct daarmee samenhangend is zijn afwijzing van het pacifisme als getuigenis van Jezus Christus. Het is de vraag die de brief van Barth aan Hromadka ons ook in onze dagen stelt.

At Polhuis