Brandstapels in de Bijbel

logoIdW

 

God is niet uit op bloed en geweld, schreef ik vorige maand (IdW 45/1). De publieke opinie gaat ervan uit, à la Dimitri Verhulst, dat God gewelddadig en bloeddorstig is. Het geweld uit zijn context halen om (delen van) de Bijbel bij het grof vuil te zetten, lijkt een norm te worden. Het is tekenend dat er zo weinig respons komt op deze antibijbel beweging! Recensies van Verhulsts Bloedboek stellen wel dat daar nood aan is, maar er zijn nauwelijks initiatieven die erin voorzien. We komen ook niet weg met een snel antwoord, het vraagt om midrasjiem (interpretaties vanuit het Hebreeuws d.m.v. onderlinge vergelijking van de bijbelse verhalen in een discussie). In deel twee van mijn reactie op het Bloedboek nu een case study in deze zin: de brandstapel.

In Genesis 38, als de weduwe Tamar zwanger blijkt te zijn, wordt gedreigd met deze straf. Verhulst maakt er een onsmakelijk verhaal van. Hij meent dat dergelijke straffen in de Bijbel doodnormaal zijn en dienen tot vermaak van het volk (p. 112-113). Dat was misschien zo bij de Kanaänieten, waar Tamar toe behoorde. Het strafrecht voor Israël was nog niet gegeven, daar kon Juda dus niet op terugvallen. Hoe dan ook, Juda voorkomt dat de straf wordt uitgevoerd! Het wordt duidelijk dat in Jákobs familie alle partijen gehoord moeten worden en dat zowel motieven als voorkennis nieuw licht op de zaak kunnen werpen. Als we déze gegevens meewegen als basis van de Tora (wat Genesis is), heeft de Bijbel misschien wel de meest humane moraal van zijn tijd. Maar wat kunnen we nog meer over verbrandingen vinden?

Verbranding komt in de Bijbel voor als jurisprudentiële norm. Het middel is in éérste instantie bedoeld voor materiële afgoden, en komt op die manier ook in de praktijk voor (Ex. 32:20, Deut. 7:5). Daarnaast kunnen ook mensen in de Tora veroordeeld worden tot verbranding. De straf is bedoeld voor twee afstotelijke gruwelen die onder de volken voorkwamen: familieseks (Lev. 20:14) en prostitutie als bemiddeling met God (Lev. 21:9). Dat was namelijk de praktijk onder de priesters van de volken, in Israël een onvoorstelbare gruwel. Bij deze verbranding gaat het overigens niet om het levend verbranden van mensen! Met verbranding wordt in de Bijbel een crematie bedoeld, waarbij iemand dus het recht ontzegd wordt om begraven te worden, ook nadat hij strafrechtelijk gedood is. Het kwam in bijbelse tijden slechts eenmaal voor, hieronder behandelen we dit unieke voorval. Brandstapels werden in principe alleen gebouwd voor afgoden, vuuroffers en om rouw te bedrijven (voor koning Asa en Joram).

Achan en Kallistenes

In Jozua 7 lezen we van een crematie, in een context van schuld aan 38 doden in oorlogstijd. De executie vindt plaats in het dal Achor. Niet alleen de schuldige wordt gestraft, maar ook zijn familie die getuige was geweest van het misdrijf en door te zwijgen medeplichtig was geworden. Het misdrijf bestond uit het stelen van rijkdommen die afgoden waren geweest. Spul dat door Mozes verbrand en verpulverd was (Ex. 32:20). De gestolen afgoden waren ontsnapt aan de verbranding van Jericho, waardoor er 38 doden waren gevallen, omdat God Zich vanwege de alternatieve goden teruggetrokken had. Op het moment dat God Zich terugtrekt in de Bijbel, wordt telkens ook Zijn bescherming opgeheven, en moet de mens het zonder Hem doen. Zodoende waren de 38 niet langer beschermd tijdens deze toch al ongewone oorlog. De schuldige (Achan) was heel goed op de hoogte van de risico’s van zijn daad. Want hij was opgeleid in de woestijn, en had geleerd zuiver met God te wandelen. De verbranding werd dus uitgevoerd vanwége de 38, en was een zogenaamde leer om leer-ervaring. Zoals Achan zijn goden niet verbrand maar begraven had, zo werd hijzelf nu gecremeerd in plaats van begraven. Een leer om leer-ervaring krijgt Jakob ook, als hij de engel vraagt om een zegen en hij als antwoord de wedervraag krijgt: ‘Wat is je naam?’ Die wedervraag had zijn vader hem ook gesteld (Gen. 27:24, 32:27). De ene ervaring wordt door God met een andere ervaring van gelijke waarde beantwoord. Op dit rechtvaardige principe is het rechtssysteem in de Bijbel gebaseerd (Deut. 19:18-21).

De steniging in Achor roept verlegenheid op, dat wel. Een verlegenheid die we óók vinden in de Bijbel zelf! Het voorval wordt nationaal herdacht en de profeten voorzien daarbij een tijd dat we dit soort executies achter ons kunnen laten (Jes. 65:10 en Hos. 2:14). Ook dát is context! Waarom vergeet Verhulst dit en denkt hij dat God en Zijn volk zich bij dergelijke straffen staan te verkneukelen? Tora geeft de norm, proféten verwoorden Gods hart bij een ondoordachte praktijk.

Er is nog een bron die lijkt te suggereren dat het levend verbranden van mensen in Bijbelse tijden normaal was. In 2 Makk. 8:33 lezen we over de verbranding van Kallistenes. Volgens de Willibrordvertaling én de Nieuwe Bijbelvertaling is deze verbranding onderdeel van ‘een grootschalige executie van krijgsgevangenen middels brandstapels, tijdens een overwinningsroes.’ Waarom kozen de genoemde vertalingen voor deze lezing? We weten al dat nergens anders in bijbelse tijden van dergelijke executies sprake is. Waarom zou dat hier wel zo zijn? Wanneer je kiest voor deze lezing, neem ik aan dat daarvoor een goede reden bestaat. Is het bijvoorbeeld om de herinnering aan de christelijke brandstapels van een (zij het achterhaalde) rechtvaardiging te voorzien?

In de Griekse grondtaal van het boek is hier echter géén sprake van een brandstapel ter executie en binding van slachtoffers daarop. De Statenvertaling geeft het juiste beeld: Kallistenes komt om door verbranding als hij in een huisje vlucht dat vervolgens door een vuurhaard wordt aangetast. Achteraf wordt deze verbranding uitgelegd als: ‘het verdiende loon zijner goddeloosheid’. Kallistenes verbranding in oorlogstijd, bleek dus niet onrechtvaardig te zijn. Een tragisch lot natuurlijk, maar geen buitensporig oordeel, want de Makkabeeën waren er niet op uit. Hoewel de Joden t.t.v. de Makkabeeën regelmatig op brandstapels verbrand werden door hun vijanden, was het ondénkbaar dat een dergelijke executie door hen uitgevoerd zou worden! In oorlogstijd zullen vaker mensen omgekomen zijn in brandhaarden (zie bijv. 1 Makk. 11:4). Maar nooit werden in oud-Israël of Judea brandstapels ter executie opgericht met een beroep op God of Zijn Woord. Dat veranderde pas in christelijke tijden. Onze verlegenheid gaat wel degelijk érgens over. Met de kérkgeschiedenis zouden we daarom verlegen moeten zijn, meer dan met de bijbelse geschiedenis.

Bijbels recht en christelijke halacha

Hoe kan het bijbelse recht ons dan inhumaan overkomen? Executies worden nergens uitgevoerd op basis van sentiment, maar altijd op basis van een gerechtelijke uitspraak. Wie wordt betrapt, wordt naar aangestelde oudsten en rechters gebracht. Als zij de motieven en de aanwezige voorkennis niet kunnen onderscheiden, wordt de beschuldigde tijdelijk in hechtenis genomen. De réchters kunnen dan in beroep gaan, zagen we vorige maand. Bij óns is de beschuldigde verantwoordelijk voor het recht, want het balletje voor een hoger beroep ligt in onze samenleving bij hem of haar. Hoe humaan vinden we dat eigenlijk? Toegegeven, over de manier waarop bepaalde executies in de Bijbel worden uitgevoerd, kan worden gediscussieerd. Maar dan moet ook de praktijk van vandaag aan bod komen, want hoe recht is ons recht? En is bijvoorbeeld jarenlange gevangenschap wel zo menselijk? Het komt in de Bijbelse wetgeving niet voor.

In christelijke kringen wordt halacha (norm voor de praxis) zo goed als uitgesloten, en dan kan de discussie om tot midrasjiem te komen ook niet plaatsvinden. Lastige kwesties worden dus meestal vermeden of doodgezwegen. Elders pleit ik voor een christelijke halachische discussie, ook om dit soort bijbelse kwesties vandaag wél serieus te kunnen nemen.[1] Want alleen dán kan blijken dat het bijbelse recht werkelijk ten leven is. Onredelijk geweld en onmenselijkheid worden uitgesloten in de Bijbel. Een stelling die ik tegenover Verhulst c.s. van harte zal blijven verdedigen!

Kees Bloed

K. Bloed is messiaans theoloog

[1]             Zie “Eindelijk christelijke halacha”, in Israël en de kerk, juni 2015.