Tussen al het andere in – Walvissen, John Milton en Michiel de Ruyter

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Walvissen, John Milton en Michiel de Ruyter

In januari van dit jaar werd een walvis gezien in de Thames. Dit ongewone beeld betekende groot nieuws. Mensen vroegen elkaar: Hoe is het met de walvis?, zoals we vorig jaar benieuwd waren naar de poema op de Veluwe. Het is weer eens wat ander nieuws. Hoewel deskundigen zeiden, dat er weinig kans was dat de walvis het avontuur in de Thames heelhuids zou overleven, spanden velen zich toch in om het dier te redden door het terug te brengen in diep water. Je zag mensen in de Thames die het dier nat hielden. Het was helaas allemaal tevergeefs.

Ik las in The Times dat al veel eerder, in de zomer van 1658, een walvis in de Thames werd aangetroffen. De dichter John Dryden vermeldde het in een gedicht, John Evelyn schreef er over in zijn dagboek (8 juni 1658) en John Barber in een brief aan Viscount Scudamore (8 juni 1658). Zo aardig en zorgzaam als de mensen in januari van dit jaar voor de walvis waren, zo wreed waren de mensen in de zomer van 1658. Het dier werd belaagd met een anker, met musketten en met haken. Onafhankelijk van elkaar vertellen Evelyn en Barber dat het dier stierf na een afgrijselijke kreet te hebben geslaakt.

Volgens zijn neef Edward Philips begon John Milton (1608-1674) in ernst aan zijn Paradise Lost in 1658, ten tijde van de gebeurtenis met de walvis in de Thames. Het is opmerkelijk dat Milton aan het begin van zijn boek Satan vergelijkt met ‘that sea beast/ Leviathan, which God of all his works/ Created hugest that swim the ocean stream…’. Misschien waren de mensen zo onaardig voor de walvis, omdat ze bang waren dat de duivel bezig was Engeland binnen te dringen via de Thames.

Voor Milton was Leviathan een groot walvisachtig zeemonster, dat volgens sommige overleveringen zeven koppen zou hebben. Tweemaal, in boek I en boek VII van Paradise Lost komt de Leviathan voor: het dier is niet alleen gigantisch, maar lijkt ook op ‘moving land’. Milton kende de bijbel door en door. Hij wist dat daar over de Leviathan wordt gesproken in Psalm 74:14 en 104:26, in Job 41 en Jesaja 27:1 en dat hij wordt beschouwd als een symbool voor de chaos en van anti-goddelijke machten.

Milton is een van de grote dichters in de Engelse taal. Met zijn Paradise Lost wilde hij een episch gedicht maken dat de werken van de schrijvers uit de oudheid als Homerus en Virgilius zou evenaren. In vier dichtregels geeft hij het grote thema aan van zijn werk:

Of Man’s first disobedience, and the fruit

Of that forbidden tree whose mortal taste

Brought death into the world, and all our woe,

With loss of Eden.

In de zomer van het jaar van de verschijning van Paradise Lost – 1667 – voer de vloot van Michiel de Ruyter de Thames op en vernietigde een groot deel van de Engelse vloot. De ketting, gespannen over de rivier, kon de Nederlandse vloot niet tegenhouden. In korte tijd waren de Nederlanders overal in de plaatsen langs de Thames. In Sheerness werd de militaire bezetting verjaagd en het fort met de grond gelijk gemaakt. Er waren voor het eerst 1000 man van het Korps Mariniers ingezet. Dat korps bestaat nog altijd, uiteraard nu met andere mannen en vrouwen. Het Korps werd in 1665 opgericht door Michiel de Ruyter. In 1965 werden twee postzegels uitgegeven met de jaartallen 1665-1965. De ene postzegel van 18 cent is blauw, twee mariniers zijn te zien, een uit 1665 en een uit 1965. De andere postzegel heeft de kleur oranje en laat De Ruyter zien met achter hem oorlogsschepen. De prijs van deze postzegel was 10 cent.

De mannen van het Korps waren toen bijzonder gedisciplineerd. Er werd niet verkracht en er werd niet geplunderd. Zoiets werd zelden nagelaten. In Chatham werd de Royal Charles, de trots van de Engelse vloot, geënterd en naar Nederland gebracht. Aan Engelse kant was paniek. In de dagboeken van John Evelyn en Samuel Pepys kunnen we lezen over de paniek in ‘City and Country’. Wat Pepys schreef in zijn dagboek over de tocht naar Chatham behoort tot de meest levendige verslagen ooit door een hoge ambtenaar geschreven in een crisistijd.

Men was te meer aangeslagen, omdat een jaar eerder Londen was geteisterd door een pestepidemie en door een grote brand (‘the great Fire’). De nederlaag van 1667 werd beschouwd als de ergste vernedering in zes eeuwen.

Samuel Pepys had een hoge functie bij de Admiraliteit. Hij had talloze malen gewaarschuwd tegen de verwaarlozing van de vloot. In maart 1667 had hij nog eens uitvoerig koning Karel II toegesproken en gezegd dat falende fondsvorming voor de vloot zou leiden tot een ramp. Evelyn schreef dat de reputatie van het koninkrijk door het lakse gedrag van de koning waarschijnlijk op het spel stond. Pepys zelf hield in de paniek het hoofd koel. Zijn spaargeld bracht hij in veiligheid en de papieren en correspondentie over de vloot zocht hij bij elkaar om zich re kunnen verdedigen. In ieder ander land, zo dacht hij, zou zijn strot zijn doorgesneden, schuldig of onschuldig. Maar ook in Engeland zou een zondebok worden gezocht. En dat zou niet de koning zijn. Pepys zette alles op alles dat hij zelf het ook niet zou zijn, en dat lukte hem. Hij had zich goed ingedekt.

In zijn dagboek citeerde Pepys een hoge functionaris van de Admiraliteit die had gezegd: ‘Mijn God, het lijkt wel of de duivel Nederlanders schijt’. De man was diep onder de indruk van wat er gebeurde en hij dacht daarbij aan de duivel. De Nederlanders op de Thames, zoals de walvis in de Thames, daar moet de duivel in het spel zijn. Pepys was ook onder de indruk, maar anders. Hij prees de wijsheid, de moed, de kracht en de kennis van de Engelse wateren bij de Nederlanders. In hun succes overtroffen de Nederlanders zichzelf, ‘and so end the war with victory on their side’. Michiel de Ruyter kan inderdaad wijsheid, moed, kracht en kennis van de wateren niet ontzegd worden.

Michael Bource