Tussen al het andere in (Sprookjes)

logo-idW-oud

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Sprookjes

Sprookjes behoren tot ons culturele erfgoed. Ze worden, van geslacht op geslacht, uit het hoofd verteld of uit een boek voorgelezen en ze worden onthouden. Alle sprookjes hebben gemeen dat ze aan de fantasie zijn ontsproten en dat ze losstaan van historische gebeurtenissen of historische figuren. We komen in sprookjes wonderlijke figuren tegen als reuzen, dwergen, feeën, heksen en tovenaars. Wat wordt verhaald, speelt zich af tussen ‘er was eens…’ en ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. De openingsformule neemt ons al direct mee naar een fantasiewereld. De afsluitingsformule getuigt van een optimistische visie: de heldin trouwt met de prins, de draak wordt door de held verslagen, de arme man kan na veel ploeteren ineens voor de rest van zijn leven in weelde leven, de verloren kinderen vinden een tehuis.

Er zijn allerlei soorten sprookjes. De wondersprookjes zijn heel populair en je zult kinderen nooit horen zeggen: wonderen bestaan niet. Er zijn diersprookjes, waartoe ook de fabel behoort. Toch is er verschil tussen het diersprookje en de fabel. Een heel bijzonder soort sprookje is het legendesprookje; daarin heeft de held op een gegeven moment een ontmoeting met een bijbels personage (Petrus, een engel of de duivel).

Voor alles en nog wat is er tegenwoordig een canon. Er is ook een canon voor de sprookjes Het Meertens Instituut heeft onderzocht wat de favoriete sprookjes zijn van de Nederlanders. Het sprookje van Sneeuwwitje staat aan de top met 51,6%, gevolgd door Assepoester met 38,7% en Roodkapje met 34,1%. Ook heeft men bij het Instituut nagegaan hoe belangrijk wij het vinden dat sprookjes van generatie op generatie worden overgedragen. Het overgrote deel van de bevolking vindt dat heel erg belangrijk of in ieder geval belangrijk.

Anders dan we geneigd zijn te denken, worden er tegenwoordig meer sprookjes (en andere verhalen) aan de kinderen door ouders en opvoeders voorgelezen dan vroeger. Ook dat werd wetenschappelijk onderzocht. Het meest geëigende moment – maar dat had u al verwacht – om voor te lezen blijkt te zijn ’s avonds bij het naar bed gaan. Tussen bad en bed is er het verhaal(tje).

Er wordt van alles verzameld, postzegels en wetenschappelijke gegevens, maar ook volksverhalen met een sprookjesachtige inslag. In opdracht van het Instituut verzamelde in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw Dam Jaarsma niet minder dan 15.000 verhalen in de Friese Wouden. Ik noem deze naam, maar er zijn nog andere namen te noemen. Ik moet me echter beperken, maar één naam wil ik toch nog noemen. Het is de naam van weer een Fries: Ype Poortinga, verbonden aan de Fryske Akademy, die eveneens duizenden Friese volksverhalen verzamelde en publiceerde.

Met de komst van mensen uit andere landen – ook wel met een eng woord ‘allochtonen’ genoemd – zijn nieuwe sprookjes tot ons gekomen. Bekende sprookjes zijn de verhalen over de spin Anansi.

Al lang wordt er sprookjesonderzoek verricht. Hier moeten de namen van Theodor Benfey en Andrew Lang worden genoemd. Zij vertegenwoordigen ook twee scholen. Benfey beschouwde het sprookje als een individuele schepping en Lang verdedigde de etnologische theorie, volgens welke de sprookjes bij verschillende volken onafhankelijk van elkaar ontstaan zouden zijn. Daaruit zou dan de overeenstemming in structuur en motieven te verklaren zijn. Er is een derde school, de zgn. Finse School, die tot een synthese probeerde te komen. De synthese is mij te ingewikkeld om hier uit de doeken te doen.

Later werd sprookjesonderzoek verricht vanuit psychoanalytische en structuralistische disciplines. Zo gaf Erich Fromm in zijn The Forgotten language (1952; Ned.vert. Dromen, sprookjes, mythen, 1967) verrassende analyses van psychologische achtergronden in bijv. Roodkapje. Met sprookjes is heel veel mogelijk. Voordat je het weet worden er felle debatten gevoerd over de totaal tegenstrijdige resultaten van analyses van Sneeuwwitje of De Gelaarsde Kat. De lezer zal inzien dat een marxistische benadering van Hans en Grietje of Het dappere kleermakertjes heel anders uitvalt dan een psychologische benadering.

‘Sprookjes vertellen’ kan een bezigheid zijn van ouders en grootouders, maar ‘iemand sprookjes vertellen’ kan ook een ongunstige betekenis hebben: iemand iets wijsmaken. Daarentegen is de uitdrukking ‘het klinkt als een sprookje’ positief bedoeld, als een aanduiding van iets wonderbaarlijks. Wanneer je zegt: ‘het is een sprookje’ , geef je te kennen dat je iets een wonder van schoonheid vindt of dat je je bevindt in een situatie die je gelukkig maakt. ‘Ik houd het voor een sprookje’ is echter negatief bedoeld: ik geloof er niets van. Over de artkelen in dit blad zullen de lezers dat maar zelden zeggen.

Michael Bource