Tussen al het andere in (1945-2005)

logo-idW-oud

TUSSEN AL HET ANDERE IN – 1945-2005

Zestig jaar geleden, in 1945, werd ons land bevrijd. Maar een deel van dat jaar was nog heel triest. Er werd nog hard gevochten en in het westen van ons land was er honger. Overal stierven nog vele mensen.Zo werden op 12 maart 1945 in Amsterdam 24 mensen (onder wie een jongen van 15 jaar) door de Duitsers gefusilleerd. Een ‘verdwaalde kogel’ trof dr. J. Koopmans. Twaalf dagen later, op 24 maart, overleed deze uiterst begaafde man.

Wanneer over het jaar 1945 wordt gesproken, ‘irriteert mij de frase “vreugde over de overwinning”. Wat is dat voor vreugde? Zo vele mensen kwamen om. Miljoenen lichamen werden begraven. Zeker, wij overleefden, maar je moet niet vragen wat dat heeft gekost’. Dat schreef de Poolse schrijver Ryszard Kapuscinski in zijn oorlogsherinneringen voor Granta, maar eerder, op 4 januari, werden ze gepubliceerd in The Guardian.

Kapuscinski maakte het begin van de oorlog mee in Pinsk als jongetje van net 7 jaar. Dat was in september 1939. Aan het einde van de zomer was de hemel prachtig blauw. Heel hoog glinsterden 12 zilveren punten. Ineens is er dichtbij een geweldige knal Bommen ontploffen. Hij wil gaan kijken wat er aan de hand is. Zijn moeder grijpt hem van achteren vast en duwt hem op de grond. ‘Lig stil en beweeg je niet’, zegt zijn moeder. ‘Daarginds is de dood, kind.’

Ze moeten vluchten. Hij houdt zijn kleinere zusje bij de hand. Hij beseft dat de wereld ineens gevaarlijk is geworden, vreemd en boos en dat je op je hoede moet zijn. Op een door een paard getrokken wagen ligt in het hooi zijn grootvader. Hij is verlamd en kan zich niet bewegen. Bij een luchtaanval zoeken de mensen in de bosjes bescherming. De wagen met grootvader staat dan verlaten op de weg. Als de vliegtuigen zijn verdwenen komen de mensen weer te voorschijn en veegt moeder het zweet van grootvaders gezicht.

Het landschap maakt een desolate indruk. Uitgebrande huizen, gebombardeerde spoorwegstations, de geur van kruit, van verbrande dingen, van rottend vlees. Overal liggen dode paarden. ‘Het paard – een groot dier, dat zich niet kan verdedigen – weet niet hoe zich te verbergen; gedurende een bombardement staat het zonder zich te bewegen, wachtend op de dood’. De dode paarden liggen met hun benen in de lucht. Dode mensen zijn snel begraven. Maar de paarden in alle kleuren liggen waar zij eerst stonden, alsof het niet een oorlog van mensen is maar een oorlog van paarden.

De eerste oorlogswinter is bijzonder guur. Er is geen verwarming en er is honger. Zij trekken weer verder, want moeder heeft gehoord dat vader leeft in een dorp buiten Warschau. Hij was gevangengenomen aan het front maar ontsnapt. Men leefde in een kleine kamer zonder water en elektriciteit. De honger is hen ook daarheen gevolgd. Bij het dorp ligt een bos en daar voeren SS’ers executies uit, eerst alleen ’s nachts, maar later ook overdag.

In de nacht komen ook de partizanen. Zij verschijnen plotseling. Zij drukken hun gezicht tegen het raam. Hij kijkt naar hen en weet dat zij zijn getekend door de dood.

Gedurende heel de oorlog droomt de jongen van schoenen. Wat moet men doen om een paar schoenen te bemachtigen? In de zomer loopt de jongen barrevoets, in de winter op een soort schoenen door zijn vader in elkaar gezet, maar vader is geen schoenmaker. En dat is te zien en te voelen.

Tegen het einde van de oorlog helpt hij de aalmoezenier van het veldhospitaal van het Poolse leger. Af en aan komen de ambulances met gewonden. Voor een grote tent in het bos ligt een hoge stapel met geamputeerde armen en benen. Degenen die zich niet langer bewegen worden naar een groot graf gebracht. Uren lang staat hij naast de priester en herhaalt na hem het gebed voor de doden. ‘Amen’ zeggen ze tegen elke dode. ‘Amen’ vele keren per dag. Ondertussen werkt buiten het bos de ‘machinerie van de dood non-stop’.

En dan ineens is het stil. Er komen geen ambulances meer, de tenten verdwijnen en het hospitaal wordt verplaatst. Alleen de graven blijven.

Wat Kapuscinski schreef aan oorlogsherinneringen waren gedeelten uit een boek dat hij was begonnen, maar na enige tijd liet liggen. Hij vraagt zich af hoe hij zijn boek zou hebben beëindigd, wat hij zou hebben geschreven over het einde van de oorlog. Hij schrijft dan: in een bepaalde fundamentele betekenis, is voor mij de oorlog niet in 1945 geëindigd. Voor degenen die de oorlog hebben beleefd, is de oorlog nooit over. De oorlog blijft bij hen als een pijnlijke tumor die zelfs de knapste chirurg niet kan wegnemen.

Lange tijd dacht hij dat oorlog het normale was in de wereld, de ‘natuurlijke staat’ en niet vrede. Hij kon niet zeggen: de hel is over, uiteindelijk zal de vrede terugkeren. Hij kon zich niet herinneren wat vrede was. Daarvoor was hij te jong: de hel was het enige dat hij had meegemaakt

Steeds wordt hij en anderen herinnerd aan de oorlog. Hij blijft leven in een stad die een ruïne is. De school heeft geen vloeren, ramen of deuren. Alles was in vlammen opgegaan. ‘Wij hadden geen boeken en geen schriften.’ En nog steeds had hij geen echte schoenen en ook geen thuis. ‘De terugkeer van het front naar huis is het meest tastbare symbool van het einde van de oorlog.’ Hij kon echter niet naar huis. Zijn huis was aan het andere einde van de grens, in een ander land dat de Sovjet Unie was gaan heten.

Aan het begin van het stuk met zijn oorlogsherinneringen schrijft Kapuscinski: ‘De totale oorlog heeft duizenden fronten; gedurende zulk een oorlog is iedereen aan het front, zelfs als men nooit in een loopgraaf heeft gelegen of een schot heeft gelost. Als ik in mijn geheugen terugga naar die dagen, dan realiseer ik me (…) dat ik het begin van de oorlog beter herinner dan het einde…’ De tijd en de plaats staan helder gegrift in zijn geheugen.

(Kapuscinski, geboren in 1932 in Pinsk, was correspondent van verscheidene Poolse bladen. Hij reisde vooral door de Derde Wereld. Hij schreef daarover ook boeken; een aantal is ook in het Nederlands vertaald).

Michael Bource