KIndertheologie

logoIdW

KINDERTHEOLOGIE

Dochter S. laat zich met haar zeven jaar graag dingen ontvallen, zo tussen neus en lippen door. Haar mond mag dan wat kleiner zijn dan die van haar oudere zussen, haar oren staan wijd open en in dat hoofdje wordt heel wat afgedacht. Vaak zijn het korte woordjes als ‘zó’ of ‘toe maar’ waarmee zij het zojuist van anderen opgevangene kracht bijzet, maar eigenlijk van de nodige relativering voorziet.

We zitten met z’n drieën in de kamer. De TV is uit. Er valt een stil moment. Haar zus B., negen jaar oud, zoekt duidelijk naar een referentiepunt met Anne Frank en vraagt hoe oud ze was in de oorlog. Ik pak het Achterhuis erbij, maar zie geen geboortedatum staan. Ik weet het niet precies, zeg ik, maar ongeveer 11 tot 15 jaar, want de oorlog duurde lang. Dan komt de vraag naar het waarom, en ik zeg dat Hitler de Joden haatte, dat er altijd mensen zijn die Joden haten. En weer was daar het waarom. Wat moet ik zeggen? Ik antwoord omdat zij van Israël stammen, het volk van God, uit de bijbel. Het is weer even stil. O, zegt S. opeens, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, dus Hitler haatte God ook. Om het af te ronden met: maar dus eigenlijk ook zichzelf, want hij is door God gemaakt. Daarmee is voor haar alles wel gezegd.

Een paar maanden later laat ik S. en B. een reproductie zien van het Isenheimer altaar van Grünewald. Jezus aan het kruis. Ik hoor opeens van opzij mompelen: Ja, als het echt gebeurd is. Ik doe alsof ik niets hoor, verguld als ik ben met mijn zo juist verworven buit. Als we in de auto zitten naar B., omdat ik moet preken, denk ik bij mezelf: dit is toch sterk, en vraag haar: Waarom denk je eigenlijk dat dat van Jezus niet echt gebeurd is? O, zegt ze, dat weet ík niet, maar jij zei laatst zelf tegen A. – haar oudste zus van veertien, die onlangs plechtig verklaard heeft zo het hare te denken van al die bijbelverhalen – dat we natuurlijk ook niet weten wat er echt gebeurd is. Zó, denk ik, toe maar. En zeg dan: Maar dit is wel echt gebeurd hoor.

In de jeugdherberg is deze zomer ook een Duitse jongen van ik schat acht jaar. Moeiteloos rijgt hij Jezus, Paulus , St Sebastiaan en andere heiligen aan één stuk door. Op een ochtend komt hij achter me aangehold als ik ga wandelen. Hij heeft waarschijnlijk van zijn ouders begrepen dat ik ‘Pfarrer’ ben, en wellicht kan ik hem helpen. Wie wissen wir dass Jesus gelebt hat? wil hij weten. Nun, zeg ik, das steht ja in der Bibel. Helemaal tevreden met dit antwoord is hij duidelijk niet, en ‘gaat bedroefd heen’. Ook ik ben niet helemaal tevreden, en zeg ’s avonds in de keuken tegen hem: Weisst du, ob Jesus gelebt hat ist eigentlich nicht so wichtig, wir glauben dass er auferstanden ist, dass er jetzt lebt. Darum glauben wir an ihn. Maar het interesseert hem helemaal niet meer. Hij wil graag ping-pong met me spelen want zijn jongere zusje kan er niets van.

Wessel ten Boom