Is ongeloof onzaligmakend?

logoIdW

IS ONGELOOF ONZALIGMAKEND? – J.H. Gunning jr. over een gevoelige actuele vraag

‘Mijn kinderen komen niet meer in de kerk. Mijn kleinkinderen geloven niet. Maar het zijn zulke goede mensen, ze staan altijd voor een ander klaar. Hoe kan er iets mis zijn met hen? Zullen zij het Rijk van God niet binnengaan?’ Een vraag met deze strekking kwam in mijn gemeente in Den Haag vaker naar voren, meestal uit een bezorgd ouderhart en gemengd met vrees voor schuld. Tot mijn verrassing ontdekte ik dat dezelfde vraag daar anderhalve eeuw geleden al gesteld werd. Toen J.H. Gunning jr. er predikant was, schreef hij aan één van de vraagstellers een open brief. Die is opgenomen in het eerste deel van de heruitgave van Gunnings belangrijkste werk.1 Hier een inkijkje in zijn antwoord, als prikkel om meer te lezen.

Gunning

‘Is er zaligheid buiten het geloof?’ Voor Gunning, die nobele niet-christenen hoogacht, is deze vraag allereerst een oproep aan christenen tot zelfinkeer en nederigheid. Gelovigen stellen zich vaak bewust of onbewust boven niet-gelovigen, ze zien te weinig wat er bij henzelf mis is en wat bij niet-gelovigen bewonderenswaardig is. Gunning doet er nog twee schepjes bovenop: Wees ervan overtuigd dat niet-gelovigen nog betere mensen zijn dan je geneigd bent te denken, en: Neem aan dat zij dankzij een gave van God in hun meer onbewuste leven (via doop en opvoeding) nog behoorlijk christelijk zijn. Gunning heeft dus alle sympathie voor, en pijn aan, de situatie die zijn briefvriendin hem voorlegt (hij schrijft ‘medelijden’, maar dat heeft deze betekenis).

Bij Gunning gaat er ook een profetische snaar trillen. Hij komt tot een kritische duiding van zijn tijd, hij ontwaart in de roep om opwaardering van algemene menselijkheid een gericht over een orthodoxie die deze menselijkheid te zeer heeft weggedrukt. In het moderne ‘heidendom’ verschijnt wat aan de traditionele vroomheid schort. Deze munt heeft echter niet alleen een kop, maar ook een kruis. In de nieuwe beweging los van kerk, geloof en God verschijnt dat wat onder het oude regiem te kort kwam onder de condities van een nieuw tekort.

Gunning komt met een vurig, klassiek christelijk geluid. Hoeveel geloof en goede wil God via afkomst of context aan ons mensen ook meegeeft, het komt er tenslotte op aan, of wij ook zelf bewust gaan leven uit geloof. Om eeuwig met God te leven moeten wij dat ook willen. Geloof is geen middel om tot zaligheid te komen, een mens is alleen zalig in een levende, vertrouwende relatie met God. Waar deze relatie optimaal aanwezig is, is ook ons mens-zijn optimaal gelukkig. Onze natuur neemt met minder geen genoegen (al kunnen we ons dat wel anders voorspiegelen). God heeft ons zo geschapen, dat niets minder dan de Allerhoogste ons kan vervullen.

Voor Gunning gaat het hier niet alleen om een oerechte algemeen-christelijke overtuiging, maar ook om een heel persoonlijke ervaring. God is niet alleen onze redding, maar ook ons hoogste geluk! Wie zijn goedheid geproefd heeft, kan alleen maar zeggen: Zonder U leven is diepe ellende. Dat is dan niet slechts een fijne expressief, maar een even diepe als eenvoudige waarheid. ‘Wie niet eet [uit Gods hand] zal verhongeren’. Bij niet-gelovige goede mensen moet dus iets essentieels ontbreken, iets dat vaak niet in afzonderlijke daden te merken is, maar wel in het geheel van hun levenswerk en in de diepte van hun persoonlijk leven. Een levend geloof, ‘de vereniging van ons hart met de liefde van God’, brengt onze hele persoon in het spel, dringt tot een overgave van het hele leven aan God. Hier iets terughouden is uiteindelijk onaanvaardbaar omdat daarmee een mens zijn eigen goedheid en geluk in de weg staat. Adeldom verplicht!

Gunning besluit zijn brief met een kardinaal onderscheid. Niet-gelovig zijn is iets anders dan ongelovig zijn. Ongeloof is ‘bewuste afbreking van de gemeenschap met God’. Wie dat doet, wie dat wil en daarbij blijft, kan God niet meer gelukkig maken. Maar niet in overgave aan Gods liefde leven is nog lang geen bewust nee zeggen tegen Gods liefde. Gunning doet een innige oproep om het gebed voor niet-gelovigen zuiver te houden. Alleen heilige liefde is waarlijk liefde.

Augustinus

Niet-gelovig maar wel een goed mens – we leken te worstelen met een modern probleem, maar het bleek tenminste anderhalve eeuw oud. En ook dat geeft nog een vertekend beeld, het probleem is in feite zo oud als de geschiedenis van het evangelie onder mensen. Een mooi voorbeeld vinden we al bij Augustinus als hij in gesprek gaat met een jongere collega-bisschop, Julianus van Eclanum. Julianus vraagt of mensen die geen geloof hebben ook geen deugden hebben.2 Stel een niet-gelovige is seksueel trouw aan zijn vrouw of man, is dat dan niet evenzeer een deugd als bij gelovigen die trouw zijn aan hun partner? Augustinus antwoordt, dat de kwaliteit van een handeling bepaald wordt door de begeleidende geesteshouding. Wel, hoe kan een geest die weliswaar trouw is aan een naaste, maar tegelijk ontrouw is aan God, helemaal in orde zijn?

Julianus’ punt is, dat een deugdzaam leven los van genade de niet-gelovige iets bij God laat verdienen: Kijk, dit heb ik zelf al gedaan, nu zult U mij toch zeker redden en zalig maken. Augustinus stelt hier tegenover, dat er zo’n verdienste, zo’n zelf doen niet is, dat een handelwijze alleen helemaal deugt als die helemaal goed is (all-right, righteous), en dat geloven een onmisbaar aspect van die goedheid is (met Paulus, Rom 1:17: ben je als mens ‘recht’, dan leef je uit geloof). Hij zegt het nog sterker: is iemand helemaal in orde en God zou hem niet toelaten in het Koninkrijk, dan zou God onrechtvaardig zijn. Als God dus geloof vraagt, moet dat te-recht zijn. Wel, God vraagt dit, daar zijn bijbelschrijvers heel helder in (Augustinus noemt Rom 14:23 en Heb 11:6). En dat Hij dit doet is ook alleen maar terecht. Een schepsel kan niet ‘recht’ leven als hij niet leeft vanuit vertrouwen op Degene die hem alles geeft (alles, behalve wat verkeerd is).

Evenals Gunning meent dus ook Augustinus dat we naar de hele mens moeten kijken. Een mens kan van alles vertrouwen en liefhebben, maar als daaraan iets belangrijks ontbreekt, kan de rest niet in orde zijn, ook al is dat dan niet allemaal helemaal verkeerd. Augustinus illustreert dit punt met een reeks ‘seculiere’ voorbeelden (die herinneren aan de briljante parodieën over de glanzende ondeugden’ van ‘heidenen’ uit De stad Gods). Neem zakenlieden die heel verstandig te werk gaan, maar om hun winst te maximaliseren. Is dan hun verstandigheid een deugd, waaraan niets mankeert? Zij staat in dienst van hebzucht! Zo is het ook met mensen die de schepping dienen in dienst van de schepping. Het eerste is op zich goed, maar niet in de context van het tweede.

En wij?

De vraag is pijnlijk herkenbaar. Als je goede mensen ziet, die altijd klaar staan voor een ander, maar niet naar de kerk gaan en niet geloven, en als je daarnaast gelovige mensen ziet, trouwe kerkgangers, die in feite vooral aan zichzelf denken, moet je wel het gevoel krijgen dat geloof iets bijkomstigs is. Of als het toch wezenlijk is, dat het dan bij velen ‘ergens’ wel aanwezig moet zijn, ook als ze het zelf ontkennen. Hoe kan er iets niet goed zijn met niet-gelovige maar goede mensen?

Augustinus zag met een profetische blik, dat wie de schepping liefheeft zonder God meer lief te hebben, niet alleen God tekort doet, maar ook de schepping. Dan lijkt deze scheppingsliefde op de genegenheid van een man die van zijn vriendin vooral het lichaam bemint en er niet toe kan komen haar persoon meer te beminnen. Of op de affectie van een vrouw die van haar partner vooral bemint wat hij haar geeft – aan sieraden, aandacht, zekerheid – en niet wat hij zelf voor haar is.

Gunning zag hetzelfde tekort en begreep het vanuit een zeer augustijns inzicht. Leven met God, en dus ook geloven in God, is het meest natuurlijke leven van mensen: daartoe heeft Hij ons gemaakt. En daarom komen wij mensen zonder zijn genade en liefde niet tot onze bestemming. Daarom: geen zaligheid zonder geloof. En: geen zaligheid zonder integrale goedheid, zonder vervulling van de wet. Wetsvervulling is niet een ladder die je na beklimming achter je kunt laten. Het is zalig God lief te hebben boven alles en je naaste als jezelf. Een andere zaligheid is er niet. Juist daarom hebben we ook Christus nodig.

Secularisering is vaak een reactie op een onheilig geloof; maar een reactie die een mens tenslotte van de wal in de sloot brengt. Ze bestrijdt een houding waaraan iets wezenlijks ontbreekt met een houding, waaraan opnieuw iets wezenlijks ontbreekt. Een oude leegte, een tekort aan humaniteit, maakt plaats voor een nieuwe leegte, een tekort aan religie. Zonder goede godsdienst bewijzen we mensen niet de beste dienst.

Nico den Bok

Auteur is predikant in Bussum (PKN) en secretaris van de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie

1    Verzameld Werk I (1856-1878), bezorgd door dr L. Mietus, Boekencentrum: Zoetermeer, 349-364.

2    Contra Julianum IV 3 (voor een vertaling: The Works of St. Augustine I 24, SCM Press: London 2002, 413-438.