Don Quichotte, J.H. Gunning je. en John Bunyan

logo-idW-oud

DON QUICHOTTE, J.H. GUNNING JR. EN JOHN BUNYAN

Vier eeuwen geleden, in 1605, verscheen van Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616) El ingenioso hidalgo de Quijote de La Mancha. Met dit werk, meestal afgekort tot Don Quichotte, verwierf Cervantes zich een blijvende plaats in de wereldliteratuur. Ook J.H. Gunning en O. Noordmans hebben zich beziggehouden met de figuur van Don Quichotte.

Twaalf jaar geleden, in 1993, schreef ik in dit blad twee artikelen over Noordmans en Cervantes. In nummer 5 van jaargang 22 ( 1 mei 1993): ‘Noordmans over Cervantes’ en in nummer 6 van dezelfde jaargang (22 mei 1993): ‘Vader Abraham en Don Quichotte, O. Noordmans en Franz Kafka’. Ik merkte toen op dat het opmerkelijk is dat Noordmans steeds Cervantes en Don Quichotte vergeleek met andere figuren en personen.

Universeel karakter van de Hervorming

Na afloop van het Gunning-symposium in Kampen op 19 februari van dit jaar ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van J.H. Gunning, met veel meer deelnemers dan ik had verwacht, kregen we een brochure van Gunnings Kaulbachlezingen cadeau. De brochure is verzorgd en ingeleid door Leo Mietus, die ook nauw betrokken was bij de organisatie ven het symposium.

In 1879 kondigde Gunning een serie lezingen aan voor het winterseizoen in het gebouw Diligentia in Den Haag, waar hij toen predikant was. Aan de hand van zes gravures van de Duitse kunstenaar Wilhelm von Kaulbach ‘nam hij zijn gehoor mee langs belangrijke gebeurtenissen in de westerse geschiedenis’. Van de lezingen verschenen uitvoerige verslagen in Het Dagblad van Zuid-Holland en`s Gravenhage, waarschijnlijk van de hand van de heer Visser. Van hem zei Gunning eens tegen zijn zoon: ‘hij zegt het zó goed wat ik bedoeld heb dat ik wensen mocht het zó goed gezegd te hebben’. Maar ook werden nauwkeurige aantekeningen gemaakt door de aanwezigen, die in handschrift bewaard zijn gebleven.

In de zesde en laatste lezing ging het over het tijdperk van de Hervorming. Kaulbach had volgens Gunning goed begrepen dat de Hervorming niet alleen een kerkelijke of godsdienstige beweging was. Hij had het universeel karakter van de Hervorming doen uitkomen in zijn gravure. Gunning noemde grote mannen, wereldhervormers, geleerden en denkers, dichters en kunstenaars, ‘die onder de invloed der hervormings-beweging, bewust of onbewust, gestaan hadden’. Op de gravure van Kaulbach had hij gezien ‘de humanisten, met een Erasmus aan het hoofd, de dichters en schrijvers, met een Shakespeare en Cervantes op de voorgrond (…): zij allen hadden iets gevoeld van de trilling, welke de Hervorming deed gaan door het hart der mensheid’. Cervantes naast Shakespeare, beiden overleden in 1616!

In een voetnoot wordt meegedeeld dat op de gravure Erasmus rechts staat naast Reuchlin. Voor hen zitten luisterend op een rij beroemde schrijvers. Voorop William Shakespeare, naast hem Miguel de Cervantes. Ook Cervantes had, bewust of onbewust, onder de invloed van de Hervorming gestaan en ook hij had iets van de ‘trilling’ gevoeld die de Hervorming deed gaan door het hart van de mensheid.

Leo Mietus zegt in zijn inleiding dat de beschouwingen van Gunning uitmonden ‘in rake typeringen van de Hervorming en haar uitwerking op de geestesgeschiedenis van Europa. Uit de geestesgeschiedenis van Europa is Cervantes niet weg te denken.

Vergelijking

Noordmans vergeleek Cervantes’ Don Quichotte met Wilhelm Meisters Lehrjahre van Goethe. In beide romans ‘schijnt de bedoeling voor te zitten het gehele menselijke leven op te nemen. Alle zijden daarvan te beschrijven’. Zowel Cervantes als Goethe lieten zich van alle kanten uit het mensenleven de stukken voor hun scheppingen aanreiken, zonder zich voorlopig over de eenheid veel te bekommeren. Die eenheid (des levens) is een geheim, waarin hun genie gelooft, zonder het te zien’.

Ook vergeleek hij Don Quichotte met Gösta Berling van Selma Lagerlöf en met Mr. Pickwick van Charles Dickens. Bij Cervantes wordt de ‘katholieke ridder’ opgevoerd en bij Dickens de ‘protestantse burger’. En in een van zijn meesterlijke meditaties vergeleek hij Don Quichotte met vader Abraham.

Ook Gunning vergeleek Cervantes’ Don Quichotte met een andere schrijver en zijn werk en wel John Bunyan (1628-1688) en zijn The Pilgrim’s Progress from this World to that which is to come. Evenals Cervantes die zijn werk voor een groot deel schreef in de gevangenis, schreef ook Bunyan grotendeels in de gevangenis zijn The Pilgrim’s Progress. Bunyan bracht vele jaren van zijn leven door in de gevangenis, niet omdat hij een misdadiger was maar omdat hij preekte, zonder daarvoor toestemming te hebben van de hoge heren. In 1678 werd het eerste deel van The Pilgrim’s Progress gepubliceerd en in 1684 het tweede deel. Het is geschreven in een prachtig en eenvoudig Engels. En ook met humor! Bunyan was doorkneed in het Engels van de bijbel. Hij zei eens: ‘I was never out of the Bible either by reading or meditation’. In de titel van zijn boek brengt hij al een bijbels thema tot uitdrukking: deze wereld en de komende.

Gunning schreef over Cervantes en Bunyan in 1876. In datzelfde jaar verscheen een tweede vermeerderde druk van Lijden en heerlijkheid (eerste druk 1875), een boekje dat K.H. Miskotte vele jaren altijd dicht bij de hand had, maar ook Spinoza en de idee der persoonlijkheid.

Wat Gunning schreef over Don Quichotte en Bunyan is opgenomen in Leven en Werken, deel 2, 195v. Wat hij schreef wordt daar ‘opstel’ genoemd. De datering is: ’s Hage, Aug. 1876. Na de woorden ‘verschenen in’ staat een vraagteken. Mij is niet bekend of men later te weten is gekomen waarin dit ‘opstel’ werd geplaatst.

Volgens Gunning schetst ook Cervantes’ Don Quichotte ‘een wereldberoemde pelgrimage’. Maar Don Quichotte is niet uitgetreden uit de stad Verderf, zoals ‘Christian’, de hoofdpersoon uit The Pilgrim’s Progress, maar uit ‘de laagte der Alledaagsheid’. Voortaan zal hij er op uit zijn om ‘langs het smalle pad van onophoudelijke gevaren en smarten zijn doel te bereiken’.

Nog een andere overeenkomst zag Gunning: ‘Ook hij, als Bunyan’s Christen, ontmoet niets of het staat met zijn levensdoel in de nauwste betrekking, en zonder aarzelen geeft hij zich over, en wordt door de grievendste teleurstellingen en de zwaarste hindernissen niet afgeschrikt om zich na elke nederlaag met vernieuwde geestdrift op te heffen’. Gunning noemde dat ‘schoon en edel’ en hij was van mening dat niemand deze held zijn bewondering mag ontzeggen.

In de vergelijking van Gunning is echter het verschil veel groter dan de overeenkomsten. Immers, bij de pelgrim des geloofs zijn de schellen van de ogen gevallen en de echte werkelijkheid staat hem voor ogen. Bij de dolende ridder daarentegen is er voortdurend zelfbedrog en een leven in een denkbeeldige wereld. Bij Bunyan is er de opgang tot de hemelstad, bij de ander is er ‘ten slotte de afdaling tot de grievende ervaring dat men eigenlijk voor een hersenschim gestreden heeft’.

Gunning zag overeenkomsten en hij gaf ze uitstekend weer. Maar het verschil dat hij tekende, was doorslaggevend. Hij koos onvoorwaardelijk voor Bunyan en liet toen verder Don Quichotte achter zich.

Zo zou Noordmans nooit vergelijken, hoezeer hij ook een geestverwant van Gunning was. Noordmans wilde nergens de kunstenaar manipuleren en ook geen verschillen construeren. In de vergelijkingen die hij maakt tussen Cervantes en anderen, wordt nergens Don Quichotte gekleineerd. In de literatuur koos Gunning wel eens te snel voor de een ten koste van de ander, ook als dat niet nodig was. Een voorbeeld is hun houding tegenover Charles Dickens. Beiden waren bewonderaars van Dickens, maar Gunning achtte het een onrechtvaardigheid, weliswaar de enige, dat hij het christelijk geloof niet had genoemd als de bezieling, zonder welke bepaalde figuren onmogelijk zouden zijn. Noordmans was het hier niet eens met Gunning. ‘Het is een geluk, dat hij (Dickens) geen “christelijke” boeken heeft geschreven.’ Dickens werd geen tendens-schrijver. ‘Hij blijft in de sfeer van de humor, waar de waarheid belangeloos wordt gezegd en waar aan God het laatste woord gelaten wordt.’ Gunning vond het een ‘onrechtvaardigheid’ dat er geen directe verwijzing was naar het evangelie. Volgens Noordmans was er zoveel te meer indirecte verwijzing. Peggotty, de vissersman uit Copperfield is zeker geen heilsoldaat. ‘Maar het is nauwelijks mogelijk voor een heel volk het christelijke volkomener uit te beelden dan hier is geschied. De uiterste vereenvoudiging maakt hier tegelijk universeel.’ Over de visser valt de schaduw van Christus.

Veel meer dan in Don Quichotte herkende Gunning zich in Christens pelgrimsreize. Daar vinden wij ‘ons gesterkt in het geloof en gewaarschuwd, bemoedigd, vertroost. Want inderdaad het leven des geloofs is een pelgrimstocht uit de Stad Verderf naar het hemelse Sion. Wat Bunyans meestelijke pen ons hier schetst, ieder mens ervaart het op zijn wijze, als hij langs de smalle weg ten leven opgaat’. Deze pelgrimstocht is inderdaad onvergelijkelijk. Maar die andere ‘pelgrimage’ mag er ook zijn, met de ‘katholieke ridder’, zijn knecht en zijn Rossinante.

In een lezing, ‘De idee der persoonlijkheid en de Heilige Geest’, gehouden in 1935 of 1936, schroomde Noordmans niet ook de naam van Cervantes te noemen. In deze lezing poneerde hij dat in het denken over de idee der persoonlijkheid Plato het grote voorbeeld is in de filosofie, Augustinus in de theologie ‘en in de literatuur Cervantes’. Wat Gunning bij Cervantes een ‘denkbeeldige wereld’ noemde, was literatuur, was een ‘literaire werkelijkheid’. Maar was de allegorie van Bunyan ook niet een ‘literaire werkelijkheid’?

M.G.L. den Boer