Van mythe naar logos en weer terug

logo-idW-oud

 

VAN MYTHE NAAR LOGOS EN WEER TERUG

Het is alweer een generatie geleden dat in de theologie verhitte debatten werden gevoerd over ontmythologisering. De uitkomst was, kort samengevat, dat we moeten onderscheiden tussen de verkondiging die op de existentie betrekking heeft en wereldbeschouwing (en bij die laatste weer tussen wetenschap en wetenschappelijk wereldbeeld). Ik denk dat na de opkomst van het narrativisme en het postmodernisme heroverweging van dat standpunt mogelijk is.

Wat de mythe betreft is mijn inziens de belangrijkste vraag of er ooit zoiets als een mythische periode heeft bestaan. Uit de Verlichting stamt het: van mythe naar logos. Binnen dat stramien wordt de Griekse filosofie of soms de hele geschiedenis van de filosofie behandeld. August Comte hanteerde de drieslag: mythe, metafysica, wetenschap. En dit is inderdaad de gedachtengang van de gemiddelde, hoger opgeleide burger. Wat mythe (en godsdienst) is, is bij voorbaat beslist: mislukte wetenschap. Als de mythe wordt opgevolgd door de rede, is dat een ingrijpende cesuur in de geschiedenis, vergelijkbaar met de opkomst van het historisch denken in de 19de eeuw. Plato zou voor dat keerpunt gezorgd hebben.

‘Mythisch’ en ‘mythologisch’ zijn tegenwoordig etiketten waarmee voor het gemak alle gebakken lucht wordt samengevat. Voor een zinvolle discussie lijkt het me wenselijk het begrip mythe zo specifiek mogelijk te houden. De volgende definitie vond ik bij Van Baaren: de mythe is het heilige verhaal van buiten onze tijd liggende, of principieel boven de tijd uitreikende gebeurtenissen die het hier en nu van de menselijke existentie funderen en bepalen, en die een uitzicht bieden voor de toekomst. Een kenmerk van deze begripsbepaling is om te beginnen dat ‘mythisch’ niet hetzelfde is als ‘achterlijk’. Verder speelt het thema ‘eeuwigheid in de tijd’ er een centrale rol in. De mythe bevat een eigen antwoord op de vraag naar de zin van de geschiedenis.

In de modernistische visie heeft de mens in het mythisch tijdperk eigenlijk geen deel aan de zin der geschiedenis die in de vooruitgang ligt. Hier is nog steeds de bekende uitspraak van Von Ranke relevant: Jede Epoche ist unmittelbar zu Gott. In theologische taal wordt hier iets uitgedrukt wat als een mensenrecht gezien kan worden: we mogen geen deel van de mensheid apriori uitsluiten van een volwaardig menszijn. Ik neig daarom naar het standpunt dat mythisch denken geen historisch stadium is maar eerder een permanente onderstroom.

Dit sluit niet uit dat er in de geschiedenis belangrijke keerpunten zijn en dat is zeker het geval bij het ‘Griekse wonder’, de geboorte van de Logos. Het effect daarvan is mijns inziens treffend geanalyseerd door Ricoeur met zijn onderscheid van ontmythologisering en ontmythisering. Met ontmythologisering bedoelt hij dat de mythologie ontdaan wordt van de logos, dat wil zeggen van de pretentie een verklaring te bieden van het wereldgebeuren. Daar hebben we de wetenschap voor. Die logificering van de mythe is een operatie die de mythe zelf misvormt. Een voorbeeld is bij Ricoeur de traditionele leer van de erfzonde. (Ik herinner er aan dat H. Bavinck in zijn dogmatiek de evolutietheorie gebruikt om leer van de erfzonde te versterken.) ‘Op de bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld’ heb ik vroeger geleerd. Schuld wordt niet verklaard maar beleden is het antwoord van Ricoeur. Moderne varianten van deze manier van denken zijn het creationisme en de constructie van een heilsgeschiedenis als concurrent van de seculiere geschiedenis.

Ricoeur noemt de ontmythologisering een ‘geschenk van de moderniteit’ aan de godsdienst. Hij verzet zich echter tegen de ontmythisering. Dan wordt de mythe beroofd van juist datgene wat zij te zeggen heeft en op een terrein waar de wetenschap ons niets te bieden heeft. In de mythische erfenis bezitten we paradigma’s van zingeving die altijd terugkeren: dualisme versus schepping; tragiek tegenover schuld; hoop tegenover absurdisme etc. Zo kunnen we verstaan hoe de mythe, volgens de definitie van Van Baaren, de menselijke existentie kan funderen en bepalen en zelfs ‘uitzicht bieden op de toekomst’. Iemand die deze normatieve functie goed gezien heeft is de neokantiaan Cassirer die een boek schreef over het mythische denken met als schema: mythe, wetenschap, ethiek.

In de mythe hebben de paradigma’s de vorm van verhalen. Is dat niet verouderd? Moeten die voor moderne mensen niet vervangen worden door principes, die gefundeerd zijn in rationele waarden? Op dit punt is de visie op Plato van belang van een groot kenner van het mythische denken: Mircea Eliade. Hij ziet Plato als de ‘outstanding philosopher’ van de ‘primitieve ontologie’ van het mythische denken. Bij Plato zijn de exemplarische daden van de goden in de oertijd geworden tot eeuwige modellen voor het menselijk handelen, die slechts door het ‘denken’ kunnen worden ontdekt. Plato is dus niet de overwinnaar van het mythische denken; hij rationaliseert het. De ideeënleer is mytho-logie. Dit is een belangrijk inzicht omdat het een basis van mythisch erfgoed bloot legt in het verlichte denken. De ethische substantie stamt niet uit de principes en procedures. Dat geldt ook voor moderne vormen van rationele ethiek. Op zichzelf zijn de rationele regels leeg. Dat is precies wat door het postmodernisme wordt gesteld. Die kritiek betekent niet dat we terugvallen in irrationele leegte zoals de modernisten vrezen. Dat is juist bij ont-mythisering het geval. De kritiek richt zich tegen de logificering en legt de narratieve basis bloot van de rationele ethiek ónder de logische bovenbouw (die we overigens niet kunnen missen). De huidige ethicus en politicus zal zich niet meer naïef op de Rede beroepen maar op historische tradities en het debat daar tussen. Een van de eersten die dat heeft ingezien, is Bolkestein die in de grondslag van zijn partij het historische christendom wilde noemen. Maar de aanhang was te gehecht aan de retoriek van de logos om hem daarin te kunnen volgen.

Hoe moeten we nu de mythische verhalen uit de bijbel lezen? Betekent het narrativisme dat we van begrippen en betogen terugkeren naar de verhalen? Voor verlichte theo-logen is dat een aanstoot. Ik zie het zo dat we de narratieve basis van onze principes – bijvoorbeeld van de menselijke waardigheid – erkennen en uitdiepen. Ik denk dat al ons denken een metaforische, imaginatieve ondergrond heeft en dat daarin de ethische inhoud huist. We kunnen ethische normen niet rationeel funderen. Maar het analytische denken blijft volstrekt geboden. Het is in ethiek en rechtsfilosofie onvermijdelijk en noodzakelijk in termen van algemene wetten te denken zoals Kant dat deed. Maar dat neemt niet weg dat dat denken een grond heeft in de feitelijke opvattingen over het goede leven in een bepaalde cultuur. In zijn boek Soi-même comme un autre laat Ricoeur zien hoe dat ook bij Kant zo is. De universele ‘moraal’ wortelt in een narratieve ‘ethiek’ en moet, wil zij geen ongelukken maken, in de toepassing daar zelfs toe terugkeren.

De verteller en uitlegger profiteert van de concreetheid van het verhaal dat herverteld in een andere tijd en context als vanzelf een nieuwe zeggingskracht krijgt. De toepassing hoeft er niet bijgesleept te worden. Dat is het voorrecht van de prediker boven de moralist. Een voorbeeld.

Tekst. Mt 2: ‘Toen Jezus nu geboren was te Bethlehem in Judéa, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem en vroegen: Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen…; en zie, de ster, die zij hadden gezien in het Oosten, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het kind was. Toen zij de ster zagen verheugden zij zich met zeer grote vreugde. En zij gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder, en zij vielen neder en bewezen hem hulde.’

Eerste uitleg: Dit is een voorbeeld van achterhaalde mythologie in de bijbel. Hoe kan een ster zich losmaken uit het sterrenstelsel en voorgaan naar een plek op de planeet aarde? Van een afstand van lichtjaren zou zij de weg wijzen naar Jeruzalem? En ook nog naar het een paar kilometer verderop gelegen Bethlehem en een stal in die plaats?

Tweede uitleg: Dit verhaal gaat over een stichtende gebeurtenis een keerpunt in de geschiedenis. De wijzen zijn sterrenwichelaars. In de horoscoop wordt de geschiedenis van een pasgeborene afgelezen uit de dag en het uur van de geboorte. In de sterren staat zijn lot geschreven. Maar Mattheus zet dit wereldbeeld op zijn kop. De sterren bepalen niet het lot van de baby maar de baby bepaalt de loop van de ster. Daarom kan deze geboorte het begin van een nieuwe jaartelling worden.

De eerste uitleg lijkt een staaltje van ontmythologisering. Dit is ongeveer de manier waarop Maarten ‘t Hart er over zou schrijven. In feite is het een redenering binnen de rationaliserende uitleg. De uitlegger ontkent wat de ‘fundamentalist’ gelooft maar de manier van denken is hetzelfde. De tweede uitleg is pas echt ontmythologiserend. Zij maakt geen theorie of leer van de mythe maar neemt de mythe áls mythe. In de eerste uitleg gaat wat de mythe te zeggen heeft verloren. De bevrijdende pointe is weg.

Ik wijs er op dat deze uitleg niet zoals in de allegoriserende traditie een waarheid zoekt boven de geschiedenis, tussen de ziel en God. Hier gaat het om een waarheid die geschiedenis sticht en begeleidt. Historische waarheden worden niet bij voorbaat gediskwalificeerd vanuit de rede. Het gaat in de verkondiging ook niet louter om een existentiële waarheid. Het persoonlijk verhaal tekent zich af tegen het wijdere decor van natuur en geschiedenis. Ik zie dit als een precisering en correctie van de kerugmatische theologie.

Gelooft de tweede uitlegger nu in de mythe? Ja en nee. Nee, want om de mythe als mythe te zien moet je afstand genomen hebben van de mythe en het daaraan inherente particularisme. Hij ziet het verhaal als een verhaal naast andere. Ja, want juist door de ontmythologisering hebben we de boodschap leren verstaan die de mythe ons verkondigt. We keren terug tot het verhaal in een ‘tweede naïviteit’. We gaan van mythe naar logos maar ook weer terug. Zo ontkomen we ook aan het idee dat het mythisch tijdperk eigenlijk buiten de geschiedenis zou staan. In de twintigste eeuw hebben we geleerd hoe gevaarlijk dat idee is. Kunnen we een deel van de mensheid naar de ‘prehistorie’ verwijzen zoals ook Marx deed? En hij niet alleen. De hele moderniteit doet het, met Hegel als hoogtepunt en Fukuyama als uitloper. Hier stel ik tegenover dat er zoiets is als verticale Transcendentie: eeuwigheid in de tijd. Elk mens moet de zin van het leven kunnen ervaren.

Je zou natuurlijk, terugkerend naar mijn voorbeeld, kunnen vragen: waarom vertelt de schrijver het nu op die manier als een soort quasi-astronomie? Waarom schrijft hij niet gewoon op wat hij te zeggen heeft in directe, rationele taal? Als de auteur hier en elders nu eens heel die mythische aankleding weggelaten had, wat zou hij ons dan een hoop problemen bespaard hebben. Ja, als de schrijver dat nu eens gedaan had! Een ding is zeker, de bijbel zou een onleesbaar boek geworden zijn. Mijn zoontje zou nooit in een kerstspel de rol van wijze uit het Oosten hebben kunnen spelen met een veelkleurige rok van zijn moeder om zijn schouders. Er bestaat zo’n bijbel, de bijbel herschreven door Jefferson. Dit is de bijbel zoals Droogstoppel hem zou willen voorschrijven. Zonder mirakels en alles keurig in chronologische volgorde ‘wie es wirklich gewesen ist’. Geen fabels maar feiten.

Een dergelijk boek wensen is eigenlijk hetzelfde als wensen dat er nooit een mythisch denken geweest is zodat we meteen alles in het heldere licht der ‘rede’ zien. Waarom was er eigenlijk een mythisch tijdperk? Waar was dat nou voor nodig? Ik zou het niet weten. Was het om een inspirerend literair werk mogelijk te maken? Om het grandioze verhaal van Genesis 1 te laten ontstaan?

Misschien gaat het hier om twee lagen in de menselijke geest. Ik voel het meest voor het idee dat we moeten zoeken naar een balans tussen twee krachten in de ziel, tussen pure verbeelding en louter denken. De verbeelding is de scheppende grond, het denken de onderscheidende analyse. Zonder verbeelding is het denken leeg, zonder analyse de verbeelding blind.

Theo de Boer

——————

Een balans tussen twee krachten in de ziel, tussen pure verbeelding en louter denken. De verbeelding is de scheppende grond, het denken de onderscheidende analyse. Th. P. Van Baaren, De culturele functie van de mythe, Wijsgerig Perspectief, 1963, nr.4, 183-215

Zie mijn hoofdstuk over Ricoeur in God in Frankrijk, Zes hedendaagse filosofen over God, Budel, 2003

E. Cassirer, Philosophie der symbolische Formen, Teil II, Das mythische Denken, 1924; idem, An Essai on Man, An Introduction to a Philosophy of human culture, 1944, 1962

Mircea Eliade, Cosmos and History, 1954, 34