Het sprookje van Alice in wonderland

logo-idW-oud

HET SPROOKJE VAN ALICE IN WONDERLAND

Mondelinge overlevering

Lewis Carroll (pseudoniem van Charles Lutwidge Dodgson, 1832-1898) noemde zelf zijn Alice’s Adventures in Wonderland een sprookje. In een dagboekaantekening van 10 februari 1863 schreef hij dat hij met zijn vriend Robinson Duckworth en met Alice en haar zusjes een boottochtje had gemaakt en dat hij bij die gelegenheid hen vertelde ’the fairy tale of Alice’s Adventures which I undertook to write out for Alice’. Het verhaal dat Carroll een sprookje noemde had hij eerst verteld, zoals hij al eerder verhalen had verteld, en daarna was hij begonnen het op te schrijven. Op verzoek had hij het verhaal verteld in de boot en op verzoek schreef hij het op.

Van de kinderen moest hij telkens verhaaltjes vertellen en dat deed hij. Hij stotterde, maar in het gezelschap van kinderen had hij daarvan geen last. Hij was dan ook het liefst in hun gezelschap. Niet dat hij mensenschuw was. Hij fotografeerde graag en veel. Met succes heeft hij door zijn charme vele ‘bekende Engelsen’ voor zijn lens gekregen. Hij schroomde niet hen aan te klampen. Wanneer hij zich voorstelde, zei hij in plaats van Dodgson ‘do do’ en dat werd de naam van een van zijn boekfiguren

Als Dodgson was hij gewijd tot diaken in de Anglicaanse kerk. Bewust ging hij niet verder dan diaken. Hij ging wel voor in kerkdiensten, maar blijkens zijn dagboeknotities bleef hij wel eens steken bij de Schriftlezingen en de preek.Wellicht was dat een keer zo erg dat hij gedurende elf jaar weigerde te preken (er zijn echter ook andere verklaringen). Hij begon weer toen hij voor een vriend inviel op diens dringend verzoek.

Op de voor hem gedenkwaardige dag van 4 juli 1862 maakte Carroll met zijn vriend en de drie dochters van Henry George Liddell, deken van Christ Church in Oxford, een tochtje over de rivier naar Godstow en vertelde hij het verhaal dat hem beroemd en geliefd zou maken. Alice was toen 10 jaar, haar oudere zusje Lorina 13 en haar jongere zusje Edith 8 jaar. Hun vader is vooral bekend geworden als auteur, samen met Robert Scott, van de befaamde ‘Greek-English Lexicon’. De verhouding tussen Carroll en Liddell was dikwijls nogal stroef.

Na afloop van het tochtje zei Alice bij het afscheid: ‘Oh, Mr Dodgson, I wish you would write out Alice’s Adventures for me’. Zijn vriend ondersteunde haar wens. Carroll begon te schrijven aan wat zijn meesterwerk zou worden.

Meesterwerk

Drie jaren na het boottochtje, in 1865, verscheen Alice’s Adventures in Wonderland, met verrukkelijke illustraties van Sir John Tenniel, een beroemd kunstenaar. De eerste druk van 2000 exemplaren moest teruggenomen wordt omdat Tenniel ontevreden was over de typografische weergave van zijn illustraties. Carroll zocht naar een passende titel. Een van de titels was ‘Alice’s Adventures underground’, maar die titel vond hij bij nader inzien niet geschikt; hij verklaarde die ‘too like a lesson book about mines’.

Het boek had al gauw een geweldige aantrekkingskracht en dat bleef zo, generatie na generatie. Het sprak en spreekt niet alleen kinderen aan, maar ook volwassenen. We worden binnengeleid in een fantasiewereld waarin Alice kan krimpen tot een insect en groeien tot de omvang van een gigant, waarin zij zwemt in een meer van haar eigen tranen en in dat tranenmeer een muis ontmoet met wie zij een gesprek begint en nogal ontactisch haar kat ter sprake brengt. Misschien heeft Franz Kafka wel over Georg Samsa die in een insect veranderde geschreven nadat hij over de tot een insect krimpende Alice had gelezen of gehoord.

De wiskundige Dodgson is als Lewis Carroll een taalvirtuoos. Hij speelt met woorden en taal, en schrijft de mooiste dialogen en parodieën. Heel origineel schrijft hij over absurde situaties en wonderlijke figuren. Verscheidene van die figuren zijn tiranniek en harteloos, zoals de hartenkoning en vooral de hartenkoningin, die iedereen wil laten onthoofden. Kinderen willen steeds weer horen wat de personages zeggen en doen: de ugly Duchess, de Mad Hatter en al die anderen.

In het verhaal is geen spoor van moralisme. Het verhaal is een zoektocht, een proces, een test in een serie van episoden, waarin een kind te maken krijgt met de verwarrende wereld van volwassenen die zich onbegrijpelijk gedragen volgens geheime conventies. Het laat zien hoe een onervaren kind staande kan blijven in een onverklaarbare chaotische wereld en als deel daarvan kan overleven.

Het is de stralende humor, de gevatheid van het kind, de absurditeiten en de wonderlijke logica die het verhaal de eeuwen doet verduren en steeds opnieuw nieuwe lezers trekt.

Als voorbeeld, in de vertaling van Nicolaas Matsier, een fragment van Alice en de Kat, die plotseling verschijnt en even plotseling verdwijnt.

Alice zegt tegen de Kat: ik wou dat u niet steeds zo plotseling verscheen en verdween – het is om tureluurs te worden!

‘Goed dan’, zei de Kat, en deze keer verdween hij heel langzaam, beginnend bij het puntje van zijn staart, en eindigend bij de grijns, die nog een poosje bleef hangen toen de rest al weg was.

Nee maar! Ik heb vaak een kat zonder grijns gezien, dacht Alice, maar een grijns zonder kat! Nog nooit in mijn leven heb ik zoiets raars gezien!

Het merkwaardige is dat de absurde wereld die Carroll tekent met aan het begin Alice die het Witte Konijn volgt en dan valt in het hol, heel diep, toch heel aanvaardbaar blijft. De lezers, kinderen en volwassenen, zeggen nooit: dat kan niet.

Aan het einde van het verhaal blijkt dat Alice heeft gedroomd. Zij wordt wakker en ligt met haar hoofd in de schoot van haar oudere zus die zegt: wat heb jij lang geslapen. Alice zegt: O, ik heb zo wonderlijk gedroomd en zij vertelt van al die vreemde avonturen.

Heel knap laat Carroll merken, dat hij verwacht dat ook volgende generaties zijn verhaal zullen lezen. De oudere zus ‘zag voor zich hoe haar zusje naderhand zelf een volwassen vrouw zou zijn, en hoe zij, ook in haar rijpe jaren het eenvoudige en liefhebbend hart van haar jeugd zou behouden. Hoe zij haar eigen kleine kinderen bijeen zou roepen, en hun ogen vrolijk en gretig zou maken met menig vreemd verhaal, misschien zelfs met de dromen van lang geleden. En hoe zij mee zou voelen met al hun kleine verdriet, en plezier beleven aan al hun kleine vreugde, terugdenkend aan haar eigen kindertijd, en aan de gelukkige zomerdagen’.

Vertalingen

Al in 1869 verschenen vertalingen van Alice’s Adventures in Wonderland in het Frans en het Duits. Meermalen is het verhaal ook in het Nederlands vertaald. De eerste Nederlandse vertaling verscheen in 1887 met als titel Alice in het land der droomen. De Nederlandse vertalingen waren vaak niet volledig. De gedichten in het verhaal werden overgeslagen evenals het opdrachtgedicht van zeven strofen. Nicolaas Matsier echter vertaalde Carrolls verhaal volledig, met de gedichten en met het opdrachtgedicht. In zijn vertaling werden ook de illustraties van Tenniel opgenomen.

Wanneer Carroll een verhaal had verteld, vroegen de kinderen om nog een verhaal. Carroll zei dan: een volgende keer. De kinderen riepen daarop: het is volgende keer!. In de vijfde strofe van het opdrachtsgedicht wordt daaraan herinnerd. Matsier vertaalde:

De bronnen van de fantasie

geven geen water meer.

En tevergeefs probeer ik het:

‘De rest volgende keer –‘

Maar blijde stemmen roepen al:

‘Het is volgende keer!’

Na Alice’s Adventures in Wonderland schreef Carroll als tweede boek voor kinderen Through the Looking-glass (1872), dat ook heel bekend is geworden. Een verschil met het eerste boek is dat de protagonist de werkelijke Alice Liddell is. Het verhaal begint in de deanery en Alice wordt begeleid door de echte deanerykat.

Nog weer later, in 1876, werd The Hunting of the Snark gepubliceerd, een lang ‘mock-heroic nonsense poem’. De snark is een denkbeeldig dier.

Charles Lutwidge Dodgson, geboren 27 januari 1832 te Daresbury, als zoon van een Anglicaans geestelijke, overleed plotseling aan een longonsteking als de beroemde Lewis Carroll op 14 januari 1898 in Guildford, waar hij een huis had gekocht voor zijn ongetrouwde zusters. Tijdens zijn leven had hij daar vaak vertoefd, omringd door zijn zusters en een schare neven en nichten, want het huis was het middelpunt van de familie. In Guildford werd hij ook begraven.

Hij publiceerde geestige pamfletten over het universitaire leven (Notes by an Oxford chief) en zijn belangrijkste werk op het gebied van de wiskunde is Euclid and his modern rivals, maar vooral door het sprookje dat hij schreef zou de herinnering aan hem levend blijven.

M.G.L. den Boer