De kerkgang van monsieur Hulot (II-slot)

logo-idW-oud

 

DE KERKGANG VAN MONSIEUR HULOT (II-SLOT)

De verbazing van monsieur Hulot kent geen einde. ‘Alles loopt in elkaar over’, niet alleen in het poenige huis waar hij verzeild raakte; ook in de kerk blijkt alles tegelijk iets anders te zijn. Zo is het avondmaal ook, of vooral, of eigenlijk, een geloofsbelijdenis, en dat niet sinds gisteren of eergisteren. Luther en Calvijn hadden er al het nodige mee te stellen. En dat gaat door tot vandaag.

In een prachtig Tafelgebed van Huub Oosterhuis, dat ook in het dienstboek staat, en waarin alles ter sprake komt wat je rondom de gemeenschap van brood en wijn de Here God zou willen influisteren, staat een zinnetje: ‘Daarom, Heer onze God, stellen wij hier dit teken van ons geloof’. Daarmee is niets miszegd zo lang het niet het enige is wat we de Here God te zeggen hebben; je kunt je er zelfs voor op Calvijn beroepen. Maar bij hem staat het in de marge, het is een collateral blessing, een terloopse toegift na het eigenlijke. Moet je dat aan tafel nu zo-maar de gastheer recht in het gezicht zeggen? Ik heb dit gebed vaak en graag gebruikt, maar moest bij dat éne zinnetje altijd even slikken.

Het avondmaal als geloofsbelijdenis. Maar ook, allicht, als verkondiging. Er zal toch niet iets zijn dat aan de almachtige greep van de verkondiging ontsnapt! Toch lijken de pleitvoerders van verkondiging-allerwege hier een punt te hebben. Zegt Paulus niet in zijn eerste brief aan de Corinthiërs: zo vaak jullie dit brood eten en de beker drinken, verkondig je de dood van de Heer totdat Hij komt?

Dat laat zich ook anders horen. Het is ondenkbaar, dat toen een maaltijd, en zeker deze maaltijd, niet met een zegenspreuk is begonnen. De dichtheid van liturgisch klinkende woorden in deze brief doet vermoeden wát er aan het begin van de maaltijd ten naaste bij gesproken zal zijn. Paulus heeft dan wel bedoeld: jullie, Corinthiërs, weten toch wat er telkens bij het delen van brood en wijn wordt gezegd, verkondigd. Gedraag je daar dan ook naar.

Door nocturnen en matinen is de gedachte mij lief geworden, dat de inzettingswoorden niet den volke worden verkondigd, maar dat ze de Here God biddenderwijs in herinnering worden geroepen. Klopt de hiervóór gegeven uitleg van I Corinthiërs 11:26, dan moet je erkennen dat de inzettingswoorden bij wijze van verkondiging wel eens de oudste papieren kunnen hebben.

Luther en Calvijn zijn in dat spoor verder gegaan. Met een beroep op Augustinus, ‘het woord komt bij het element en maakt het tot sacrament’, onderscheiden ze de consecratiewoorden (het testament, zegt Luther) van het sacrament, het delen van brood en wijn. Dat die woorden luid moeten worden gesproken is duidelijk. Bij Luther wegen ze zó zwaar dat, liever niet maar desnoods, de communie zelf kan worden gemist.

Illustratie bij de tekst

Wat is een sacrament? Simpel, de twee handelingen die de Schriften ons hebben overgeleverd om die te doen. Je zou eraan willen toevoegen: ze hebben te maken met aardse dingen, water, brood, wijn, en ze raken ons daar waar woorden niet kunnen reiken. Wel moeten ze door woorden worden ingeleid en op hun plaats gehouden.

De sacramenten zijn ons opgedragen om te doen, maar ze zijn niet van ons. De doop pakt ons in ons nekvel en sleurt ons door Rode Zee en Jordaan naar de overkant. In het avondmaal worden we aan tafel genodigd. We hoeven alleen maar aan die uitnodiging gevolg te geven.

De sacramenten worden ons van gene zijde aangereikt. Het verdient daarom geen aanbeveling het zingen bij de sacramenten onder te schuiven. De opdracht van Christuswege ontbreekt. Iets tastbaars komt er niet bij te pas, al kun je wel met wat kunst-en-vliegwerk betogen dat zingen een lichamelijke uitwerking heeft, of althans kan hebben. Maar dat kan het gesproken woord ook.

Belangrijker is dat het zingen òns toekomt. Sacramenten worden ons van Godswege geschonken, zingen doen wij zelf. We houden er, zie het eerste artikel, zelfs Gods troon mee overeind. Dat moeten we ons niet laten afpakken. ‘Wij zijn er ook nog’(Van Ruler).

Wat is nu het eigene van een sacrament? Daar zijn allerlei woorden voor. Teken. Zegel. Een andere omschrijving komt van Augustinus en is via (misschien) Luther en zeker Calvijn, pasmunt geworden. Het sacrament als verbum visibile, zichtbaar woord. Daarmee is wel het verkondigde woord bedoeld. Maakt dan het sacrament zichtbaar wat in het gesproken woord hoorbaar is? Dan gaat weer alles in elkaar overlopen; het sacrament gaat verkondigen en wordt zoiets als de verhelderende illustratie in een boek. Plaatjes maken het lezen makkelijker, maar als je een beetje hebt doorgeleerd lees je de tekst moeiteloos ook zonder de illustraties. Ongewild opent zo het verbum visibile de deur naar scepsis over zin en noodzaak van de sacramenten.

En met visibile, zichtbaar, zijn we ook nog niet klaar. Het oog is niet te vertrouwen. Het kan rare dingen met ons doen.

Aanraken geboden

Voor Augustinus lag het zien nog dicht bij aanschouwen, en dat bleef eeuwen lang zo. Maar kort voor Luther veranderde er iets. Tot dan toe had, bijvoorbeeld, een schilderij de ogen vooral naar zich toe gelokt, de beschouwer in zich getrokken. Maar in de 15de eeuw werd de perspectief ontdekt en die deed het omgekeerde. De schilder bekeek, ordende de wereld van zijn standpunt uit. De toeschouwer keek van dezelfde afstand met hem mee. Een afstandelijke blik op de wereld, en dat bleek een mens snel te leren, hij kreeg er ook steeds meer kansen voor. Voor ons is kijken zonder deel te nemen routine geworden, dank zij vooral de televisie. Alleen als de lui aan de andere kant van het scherm er een flinke scheut emotie bijleveren komen de tranen los en gaan eventueel de beurzen open.

Al vóór begin 20ste eeuw werden kunstenaars onrustig. Ze geloofden niet meer in de afstandelijke blik op de wereld, zagen af van de perspectief, geloofden zelfs, als ze naar de wereld keken hun ogen niet meer.

De signalen vermeerderden zich. Sculpturen (we zijn dan al in de tweede helft van de vorige eeuw) waar je ín kon. Kijken was niet meer genoeg, pas wie binnentrad was ‘in’ het kunstwerk, zoals anderen in de Heer waren.

Er kwamen tentoonstellingen die de bezoeker krachtig aanspoorden de kunstwerken te betasten, en dat niet louter ten gerieve van blinden. ‘Kunst zum Begreifen’, en in ons land, Kortenhoef, de reeks ‘aanraken geboden’. De blik schiet tekort als voertuig van verstandhouding.

Luther en Calvijn waren, zo kort na de ontdekking van de perspectief, nog vrij argeloos over het zien, al braken ze wel de staf over een toen al gangbare ogentruc: dat kijken naar de consecratie, naar het heffen van brood en wijn, een toereikende vorm van communie zou zijn. Soms heb je trouwens het gevoel dat Calvijn iets heeft voorvoeld van de aanstaande ontreddering van het zien. Het tasten staat bij hem hoog aangeschreven. ‘Alsof Christus zelf tegenwoordig is en ons voor ogen wordt gesteld (dat dus wel) en door onze handen getast wordt’. En: ‘de Heer levert ons die (zijn milddadigheid) als het ware van hand tot hand over’. Wat hij zegt over de gemeenschap met Christus in het avondmaal heeft bijna iets mystieks, iets erotisch.

Ook Luther spreekt veel en intens over de gemeenschap in het sacrament, maar bij hem waan je je eerder in de sociologie. Beelden van stad, burgerschap, de lusten en lasten daarvan.

Als nu de woorden hebben geklonken (het testament, om met Luther te spreken) die brood en wijn tot sacrament maken, wat is dan het eigene van dit sacrament, zodat het niet kan worden genaast door de verkondigingsdrift waarvan zo menigeen blijk geeft? Het is een zegel onder een document, zegt Calvijn. Een zegel bekrachtigt de woorden van een acte, maar spreekt zelf niet. Je kunt daar, geleerd door ons fragmentje kunstgeschiedenis, het nodige aan toevoegen. Aanraken geboden. Tastbaar. Binnengaan.

Niet gauw zal ik de eerste keer vergeten dat ik deelnam aan de Amsterdamse nocturnen. Je hoorde de matzes gebroken worden, je meende ze te ruiken, je voelde een onregelmatig gevormd stuk in je handen. Dat was iets anders dan een week dobbelsteentje oud witbrood. Je mag niet alleen horen, maar ook smaken dat de Here goed is. Woorden zijn Hem niet genoeg als Hij zich wil laten kennen. Tasten, toetasten, proeven, ruiken. Wat wij zo van Hem verstaan, laat zich maar ten halve of helemaal niet in woorden vatten.

Maar we zijn onverbeterlijk. Als er kanten van Hem zijn die zich onttrekken aan taal, dan zullen we die met onze woorden toch zo dicht mogelijk op de huid zitten. De gewoonte om communicanten stuk voor stuk een korte versie van de inzettingswoorden toe te fluisteren. Het lichaam van Christus. De beker van het nieuwe verbond. – Waarom toch? De inzettingswoorden zijn, voor het delen begon, luid-op aan allen verkondigd. Dat toefluisteren versplintert de gemeente tot een optelsom van heilzuchtige individuen.

Calvijn had zijn eigen methode. In zijn schets van een avondmaalsliturgie, die toch al overloopt van uitleg en vermaan, voorziet hij tijdens de communie psalmenzingen (en dat die psalmen bedoeld zijn om de gelovigen bij de les te houden is duidelijk) of ‘iets om te lezen’.

Laat toch dat wat niet in woorden te vatten is, vrij van onze niet te stuiten spraakwaterval. Wat gezegd moest worden, is gezegd. De inzettingswoorden. Geef het proeven en tasten hun plaats. De gemeenschap met de Heer en met elkaar, die niet zonder momenten van woordloosheid kan. De geurflarden van het komende feestmaal op de berg des Heren. Niet praten nu. Tafelmuziek. Geen toepasselijk lied, maar instrumentaal, om te articuleren dat wij eindelijk onze mond houden. Dat hoeft geen zacht orgelspel te zijn.

Dan kunnen we zelfs het zien, dat zo bedrieglijk bleek, weer terugkrijgen, maar van richting veranderd. Niet wat wij erin zien, maar Hij ziet ons aan, nu even ook woordloos. Een gedicht van J.W. Schulte Nordholt, ‘verlegen met mijn god’. Het begint met ooit moderne theologen, die bijbel en geloof hebben ontmanteld. Maar als de dichter opgaat naar de Tafel:

dan ben ik niet verlegen met mijn god,
dan is hij vlak bij mij, dan weet ik zeker
dat hij mij aankijkt uit de donkre beker,
dan eet ik zijn genadebrood,
dan leef ik van zijn dwaze dood.

De orthodoxie van monsieur Hulot

In het altijd boeiende, want tot nadenken en het herzien van meningen stemmende, VPRO-radioprogramma OVT op zondagmorgen, riep afgelopen zomer eens iemand, naar aanleiding van ik weet niet meer wàt: ‘er zijn mensen die willen splitsen, ik hoor tot hen die willen samensmelten’. Eenwording, een hartstocht van alle tijden. Religieuze versies ervan zijn er van eerbiedwaardig oud tot zeer eigentijds. We kennen de ellende van scheidingen, afscheidingen, en verwachten alle heil van het omgekeerde, al stemmen de voorbeelden daarvan ook niet altijd vrolijk. Oer-oude eenheidsmythen liggen weer hoog in koers. Eén voorbeeld uit vele: het modieuze flirten met androgynie.

De Here God lijkt anders te denken en te doen. Zijn goede schepping staat vooral in het teken van scheiden, uiteenleggen. Een zin uit één van onze Tafelgebeden in de Amersfoortse ruimtediensten: ‘God, toen Je de ochtend van de schepping/ de modder uiteendreef/ tot water voor de vissen/ en vaste grond om op te staan…’

God scheidt, en zo wordt de aarde bewoonbaar. Het laatste oordeel is daarvan, dramatisch en adembenemend, de reprise. Oordeel. Krisis. Scheiding. De duivel, de diabolos, legt niet uiteen, maar gooit alles door elkaar, tot één brei. Ontschepping, het woord is van Willem Barnard. God moet weer beginnen bij af.

Het alles-loopt-in-elkaar-over, waarvan monsieur Hulot in dat glas-vergeven huis zo schrok, is destijds uitdrukkelijk geprezen als manifest van al-eenheid: mens en natuur, binnen- en buitenwereld, individu en samenleving. Wie in de liturgie alles in elkaar laat overlopen conformeert zich aan die oude en tot een nieuwe jeugd opgestane mythen. Een liturgie waarvan de bestanddelen niet uitwisselbaar zijn, is beeld van de heilzame schepping. Die zou zich dan wel moeten vertalen in een levenskunst ook buiten de kerkmuren. Dat is avontuurlijk genoeg. Zou ze ons op een spoor zetten in het integratiedebat? En, iets waar je misschien niet zo gauw aan denkt: zouden we ons erg onthand voelen als knappe koppen er ooit in slagen relativiteitstheorie en quantumfysica op één noemer te brengen?

Monsieur Hulot in ieder geval was met zijn verbijstering goed orthodox. Hij zou die aan Genesis 1 ontleend kunnen hebben.

Hans Blankesteijn

P.S. In de vorige aflevering is er een stukje uitgevallen in de alinea op pag.16, die begint met: Wat is zingen? We geven hier de volledige alinea: Wat is zingen? Want daar gaat het nu over, of zingen overloopt in verkondiging. Een overbekende maar treffende definitie van zingen is: spreken op verhoogde toon. Zingen als een bijzonder geval van spreken. Van dezelfde familie dus als verkondigen, proclameren, eventueel vertolken. Dan kunnen ze gemakkelijk in elkaar overlopen.

Verder: het kopje op pag. 17 is niet Verslindende maten, maar: Verslindende noten.
(redactie; met excuus aan de auteur en de lezers)