De kerkgang van monsieur Hulot (I)

logo-idW-oud

 

DE KERKGANG VAN MONSIEUR HULOT (I)

Een film, jaren ’60, van Jacques Tati. Te rijk geworden mensen hebben een groot en zeer trendy huis laten bouwen, dus met glas waar het maar even kan. De vrouw des huizes leidt de verbijsterde monsieur Hulot rond, en kraait, primitief formulerend, halfbegrepen architectenleuzen na; hier loopt alles in elkaar over.

Zou monsieur Hulot nu een kerkdienst bezoeken, en liet hij zich vervolgens inlichten over de zin van het geheel en de samenstellende delen, dan maakte hij een goede kans te vernemen dat ook daar alles in elkaar overloopt. Het zingen, bidden, de geloofsbelijdenis, het delen van brood en wijn, ja zelfs de liturgie als geheel… het is allemaal ook Verkondiging. Maar zingen is net zo goed een sacrament. Toen we in Amersfoort experimenteerden met simpele vormen van dans in de dienst, werd ons verzekerd dat dansen eigenlijk bidden is. Alles loopt in elkaar over.

Zulke beweringen lijken me riskant en niet zelden onjuist. Ik wil wat helderheid zoeken aan de hand van twee voorbeelden, de kerkzang en de Tafeldienst, met aan het eind een paar meer algemene overwegingen.

Kansel en vertaalcabine

Wat is verkondiging en hoe ver reikt ze. Zie je in een liturgieboekje staan: verkondiging, dan weet je: daarmee bedoelen we de preek. Dat is te veel en ook niet juist. De verkondiging is vervat in de Schriften, De meeste Hebreeuwse en Griekse woorden ervoor hebben iets van proclamatie. Menig predikman of –vrouw zal dat voor de eigen werkzaamheid een paar maten te groot vinden. De moeizame voorbereiding met hopelijk grammatica en woordenboeken opengeslagen naast je; je zult straks misschien naar behoren uitleggen, maar proclameren… Je voelt je eerder de anonymus in een vertaalcabine. Meer vertolken dan proclameren.

Wat is zingen. Want daar gaat het nu over, of zingen overloopt in verkondiging, proclameren, eventueel vertolken. Dan kunnen ze gemakkelijk in elkaar overlopen.

Toch zijn er de nodige haken en ogen. Proclameren gebeurt door een instantie met gezag, en wordt meestal dan ook gesproken door één stem. Wil je dat op het zingen toepassen, dan zou het ook één stem moeten zijn, met responsie door de gemeente.

Na de doortocht door de Schelfzee zingt Mozes, samen met de Israëlieten, een loflied. Als hij tegen het eind van zijn leven het volk de oordelen van God aanzegt, doet hij dat als solist, zij het met behulp van een assistent. De aangesprokenen horen toe.

Hoe met een gemeente ook verkondigen in haar zang? Tot wie is die verkondiging gericht? Tot jezelf? Tot je buurman of buurvrouw? Je luistert naar elkaar, om goed te kunnen zingen, niet om de woorden te vernemen.

Het zingenderwijs verkondigen, ook door één enkele stem, heeft zijn grenzen. De Schriften kunnen worden gezongen. Dat gebeurt ook wel. Het aandeel ritueel stijgt, de heiligheid van de tekst wordt voelbaar. Maar het aandeel ‘bericht voor jóu’ vermindert. De nieuwslezer spreekt zijn tekst, zingt die niet. In de kerstnacht wordt het grote nieuws aan de herders gesproken. Pas daarna breekt de engelenschaar in zingen uit.

Zwaarder nog weegt het volgende. Ook een lied dat nauw aansluit bij een Schriftgedeelte, omspeelt dat, al was het maar door strofevorm en rijm. Dan komt er een melodie bij, en die omspeelt, interpreteert op haar beurt de strofeversie. Hoe ingrijpend dat kan zijn, merk je terdege als een lied twee verschillende zangwijzen heeft. Het worden soms twee heel verschillende liederen. Een estafette Schrift – dichter – componist; wat je tenslotte zingt heeft een zekere afstand tot het origineel. Nu gebeurt er in de preek hetzelfde. Ook die omspeelt de Schriften, trekt ze onder omstandigheden scheef. Maar dat kan weinig kwaad. Volgende week komt er een andere preek, volgend jaar een andere dominee. Een lied gaat al gauw een generatie mee, soms eeuwen, en proclameer je dat tot verkondiging, dan krijgt die interpretatie door dichter en componist een bijna canonieke status. Pas als een lied geen verkondiging hoeft te zijn, kun je argeloos met een vorig geslacht meezingen.

Verslindende maten
Een melodie heft een liedtekst omhoog, maar kan die ook verslinden. Het is de frustratie van het evangelisatiekoortje op de hoek van de straat, het zijn ook de sores van de cantorij in de kerk en van het hoog-professionele koor in de concertzaal, al kun je het door techniek een eind brengen in verstaanbaarheid.

Wie zelf zingt ervaart dat ook. Een melodie kan je zó meevoeren dat je amper meer weet wat je zingt. Het meeslepende, ruimer: het esthetische, kan de verkondiging geducht in de weg zitten. Bij het zelf zingen. Bij het luisteren. Je kunt onder de indruk zijn van het esthetische, maar aan de verkondiging geen boodschap hebben. Het standaard-voorbeeld is de Matthäuspassion-gemeente.

Dat was het dilemma van Augustinus, en in diens voetspoor van Calvijn. Het schone, dat de verkondiging kàn verheffen, maar vaak blokkeert.

Luther had van zulke bekommernissen geen last. Hij kon zijn hartstocht voor zingen en spelen toevertrouwen aan middeleeuwse theorieën, die teruggingen tot Griekse filosofen; daarin maakte de musica deel uit van de goddelijke harmonie in kosmos en maatschappij. De musica gedijt alleen waar vrede heerst, en brengt zelf vrede, ze schept orde.

De wrijving tussen de verkondiging en het esthetische kan zelfs tot op de kansel reiken. Een omroepcollega van me, geluidstechnicus, een taalgevoelig man, moest eens een dienst verzorgen vanuit de kerk in Rozendaal, ‘tegenover de bedriegertjes’. Hij kwam diep onder de indruk terug. Die bijbelvoordracht van Willem Barnard! Die preek! Prachtig! Hij was geen christen, werd het ook niet door zijn belevenis in Rozendaal.

Dat lijkt dus op het soort stichting dat de Matthäuspassion-gemeente meeneemt van haar jaarlijkse pelgrimage. Toch is de gesproken taal die trekken krijgt van poëzie, anders dan gezongen tekst. Muziek, zagen we, verheft de woorden èn verslindt ze. Poëzie, als ze gelezen of gehoord wordt, suggereert dat er meer gezegd wordt dan er wordt gezegd, maar de woorden zelf worden niet verslonden. Een uitgelezen voertuig voor de verkondiging: verstaanbaar, maar omgeven door wat niet in woorden te vatten is. Het is niet voor niets dat de Schriften zo veel poëzie bevatten.

De ommekeer van een dichter

Toch kan de kerkzang, het werk van dichters en componisten, door de gemeente in de mond genomen, verkondiging worden. Het zal ieder wel eens overkomen zijn dat, soms na een wat vlakke preek, een flard van het daarna gezongen lied bleef haken. Voorbeelden zijn er na believen. De dichter Rudolf Alexander Schröder (liedboek gezang 357), in de nazi-tijd lid van de Bekennende Kirche, nam in zijn jonge jaren afscheid van het geloof, maar hervond het later. Voordat de bijbel hem weer welsprekend werd, waren het de liederen van Paul Gerhardt die zijn oren openden.

Zoiets kàn, maar het is niet de reguliere weg van de verkondiging, en ook niet van de kerkzang. De bekeringsgeschiedenis van Augustinus is bekend, hoe hij kinderen op straat bij hun spel hoorde roepen: tolle lege. Maar dat is nog geen reden om kinderspeelliedjes uit te roepen tot voertuig van de verkondiging. Verkondiging, proclamatie, heeft een welomschreven betekenis. Buiten die orde om kan van alles verkondiging worden, een paar weggewaaide woorden, een kerklied. Je zou dat, met een toespeling op een cynische term uit het militaire jargon, collateral blessing kunnen noemen. Het raakt je, maar het was niet echt de bedoeling. Van zulke uit hun koers geraakte woorden kun je beter geen theologie maken. Doen ze zich voor, dan accepteer je dat met erkentelijkheid, en daarmee basta.

Wij-besef

Als ons zingen geen verkondiging is, wat is het dan wel. Bijvoorbeeld versterking van ons wij-besef. Daarom wordt er in voetbalstadions gezongen, gebruld. De kerk weet daarvan. Wel eens temidden van een menigte van allerlei volk en taal à Toi la Gloire gezongen? Zo’n lied werft niet, verkondigt niet, maar recht ruggen. Lang geleden begon de VARA elke uitzending met een socialistisch strijdlied, niet in de hoop daarmee zielen (en hoofden) te werven voor de sociaal-democratie, maar om bij de eigen aanhang het bloed sneller te laten stromen. Vele eeuwen eerder leerde Ambrosius zijn door de Arianen benarde kudde, hymnen te zingen, tegen de angst en de vermoeienis. Een vroege vorm van strijdliederen, zou je kunnen zeggen.

Er zijn meer, en misschien betere redenen om te zingen. Bijvoorbeeld: zo geven wij antwoord op de verkondiging. Dat snijdt bepaald wel hout, al zullen we zien dat het wat dunnetjes is. Zingen niet: verkondiging, maar antwoord op de verkondiging. Signaal naar de Here God dat zijn woorden zijn gehoord. Je kunt ook, zeker als een lied nauw aansluit bij lezing en uitleg, iets vermoeden van wat psychologen een begin van verwerking noemen. De eerste kaakbewegingen van herkauwen, zou je kunnen zeggen als dat beeld niet wat statisch was voor een gepaste manier van zingen.

Er is meer te noemen, want er zijn liederen in vele soorten. Ze kunnen het gesproken gebed voortzetten of zelfs vervangen. Dat ligt ook voor de hand. Zingen is immers spreken op verhoogde toon, en bidden is een vorm van spreken. De éne stem van de voorbidder kan uit-oeveren in het veelstemmig spreken van de gemeente op verhoogde toon. Anders dan de verkondiging is bidden het werk van de gemeente, mensenwerk. Zingen als bidden. Het is zelfs één van de weinige gevallen waar inderdaad het ene vanzelfsprekend in het andere overloopt.

Een opstijgende luchtstroom

Dat krijgt ongedachte dimensies in psalm 22. Gij zijt de Heilige, die troont op de lofzangen van Israël – en de christenen verstouten zich hun deel te leveren aan die lofzangen. Het is niet zo maar een losse tekst; de psalm leverde het scenario voor ons Paasverhaal en laat zich van daar verstaan.

Zingen als ‘antwoord’ op de verkondiging blijkt dan wat mager. De lofzang is soms helemaal geen antwoord, maar kan voortkomen uit de afwezigheid van taal en teken. De hemel zwijgt en is van koper.

Als je je bij de hand laat nemen door psalm 22 vervallen de zorgen van Augustinus en Calvijn over de schoonheidsontroering die kan afleiden van het verkondigende woord. Augustinus heeft daarvan geweten, en gaat daarin Calvijn te boven; hij wist van het zingen als jubilatio, de jubel die beseft dat op het kritieke ogenblik de taal tekortschiet voor de lof Gods, en het verband met de woorden verliest. Voor de verkondiging is dat fataal, de glossolalie sticht niet. Maar goddank hoeft het zingen geen verkondiging te zijn, en als het zo valt kan de wijs de woorden achter zich laten. Dan hoef je ook niet bang te zijn voor schoonheid. Voor de Heilige kan het niet mooi genoeg, en wij mogen mee genieten van stem en instrument, zoals oudtijds de deelgenoten aan een offermaaltijd zich het vlees lieten smaken.

Zo komen we toch weer een beetje in de buurt van Luther, die de musica een kosmische betekenis toekende. Los van de filosofie waaraan hij schatplichtig was, zeggen we het hem na: jazeker, God betrekt ons bij zijn regiment, dat hemel en aarde op hun plaats houdt. Ons zingen een opstijgende stroom, die de wolk in de lucht waarop zijn troon staat; en dat zingen hier op aarde is niet zonder verband met vrede en gerechtigheid, die voorwaarde zijn voor de musica en omgekeerd door de musica worden gezegend en gekoesterd. Met het zingen schragen wij Gods troon, en daar hebben wij onze handen aan vol.

Monsieur Hulot blaast even uit. Hij komt tot de slotsom dat in het glazen huis waar alles in elkaar overloopt, en waar zeker alle vertrekken overlopen in de verkondiging, toch beter gordijnen of iets stevigers kunnen worden aangebracht, zodat de heel eigen stek van de musica duidelijk afgebakend is en de verkondiging althans hier niet heilloos penetreren kan. Maar er loopt in dit huis nog veel meer in elkaar over, en daarbij voelt hij zich onprettig.

Hans Blankesteijn

Aanleiding tot deze twee artikelen was het themanummer ‘Verkondiging’ van het tijdschrift Eredienstvaardig, augustus 2004.