De geest van de kauw (II)

logoIdW

DE GEEST VAN DE KAUW (II)

Waar komt onze geest vandaan? Wie aan de Schriften geschoold is, jood of christen, antwoordt: van God. – Ergens bij de borstelwormen vandaan, zei dezer dagen een bioloog, even opkijkend van zijn kweek-aquarium. Wie deze twee gedachten in zijn ene ziel voelt opspelen, heeft een probleem.

Het antwoord uit de Schriften is in zijn eenvoudigste vorm heel overzichtelijk. Geest is wat het verschil uitmaakt tussen een stenen beeld en een levend lijf. Mettertijd groeide daar van alles omheen, zoals denken, voelen, willen, rebellie tegen God. Van Hem heeft de mens zijn geest, maar hij kan er zijn eigenwijze gang mee gaan.

Die Geest zit vrij losjes in je lichaam, kan je verlaten als je uitgeput bent, of raast van de honger. Een nachtje slapen of een goed maal bewerken dan zijn terugkeer. Met de dood keert de geest terug naar God. Wat je in het hele Oude Testament níet vindt: dat hij voor het Aangezicht van de Allerhoogste verantwoording moet afleggen voor zijn geleefde leven. Loon en straf worden geregeld op aarde, met jou of je nazaten of je volk.

Ook dieren hebben een “geest van leven” . Veel hoor je er niet over. Aardig is Prediker 3:21. De geest/adem van de mens gaat naar boven, die van de dieren naar beneden. Veel maakt dat niet uit, mens en dier gaan allebei dood, en dan is het uit.

Boven die simpele, of met kunnen en willen aangeklede geest uít ontvangen mensen met een speciale taak of roeping soms een extra kwantum geest. Die notie raakt los van de gewone levensgeest en krijgt een steeds groter theologisch gewicht, tot ten slotte de verwachting dat eens Gods geest over alle vlees zal worden uitgestort. De gewone mensengeest raakt in de slagschaduw.

De menselijke geest mag dan vlak bij Gods eigen geest beginnen, en naar Hem terugkeren, toch is er nooit de verleiding geweest, de mens op een voetstuk te plaatsen, hem te verheffen tot een beetje god in het diepst van zijn gedachten. Dat is de hygiëne van het bijbelse denken. De geest van de mens is levenslang verweven met zijn “vlees” .

Passend maken wat niet past

Het latere jodendom raakte onder invloed van flarden grieks denken, zoals dat opgeld deed in de hellenistische wereld: de geest als iets hogers tegenover het lichamelijke, en daarmee voortdurend in onmin; voortlevend na de dood ook. Ideeën die Israel van huis uit vreemd waren, maar ze sloegen aan, en de rabbijnen en na-bijbelse schrijvers voelden zich gedrongen, die in hun denkwereld in te passen. Ze bouwden, om er plaats voor te maken, een hele hiernamaals-wereld tussen de dood en de heerlijke eindtijd als het uitverkoren volk zou herrijzen door Gods beslissende ingrijpen. Omdat zij voor hun ontwerp bij thora en profeten niets vonden, kreeg hun fantasie vrij spel. Een tijdelijk verblijf voor geest/ziel (die twee woorden lopen in het Oude Testament al door elkaar) in afwachting van het laatste oordeel. Tot het zover is verblijven die zielen… en dan volgt een ruime keuze. In een dubbel uitgevoerde onderaardse ruimte: één afdeling voor de vromen en één voor de zondaars. Of de vrome zielen wonen tijdelijk in het paradijs; Jezus’ kruiswoord tot de berouwvolle zondaar speelt daarop toe. Of de vromen verblijven onder Gods troon, of ook in de hemel, en dit is nog maar een bescheiden selectie uit wat rabbijnen en schrijvers hierover hebben gedacht en gedroomd en gefantaseerd. Fantasieën, die vervolgens, het is goed dat te bedenken, de hiernamaalsvoorstellingen van talloze christelijke vromen hebben gevormd.

Ook dit na-oudtestamentische joodse knip- en plakwerk is weer een staal van theologische hygiëne, die het denken van Israël door de eeuwen heen eigen is gebleven: weinig ideeën en voorstellingen staan zó dwars op het erfgoed van Israel als het griekse denken over de menselijke geest. Hier werden ze, met behulp van een vrij uitgevonden tijdelijk hiernamaals, half overgenomen en helemaal onschadelijk gemaakt.

Hetzelfde maar op de spits gedreven

Het Nieuwe Testament leeft bij de zekerheid, dat Gods eindspel pal voor de deur staat (de eerste drie evangeliën), bezig is zich onderhuids te voltrekken (Johannes), of met vallen en opstaan onder de mensen zichtbaar wordt in wereldwijd verspreide kleine gemeenten (Paulus). Waarmerk van het nieuwe is de Heilige Geest, die, nu alles op scherp is komen te staan, zó levensgroot de hoofdrol speelt, dat er voor de mensengeest hooguit terloopse aandacht is. Sterker nog: vaak zijn we in twijfel of het gaat over, gewoon, de geest van mensen of over het nieuwe dat zich baanbreekt. Als Jezus zegt: de geest is gewillig maar het vlees is zwak, bedoelt Hij dan gewoon het verschil tussen goede voornemens en wat er van terechtkomt, of staat er meer? De uitleggers verschillen van mening. Wat Hij in ieder geval niet bedoelt is een hoger ik dat het goede wil, tegenover een lichaam dat het af laat weten: in dat opzicht biedt het Nieuwe Testament niets nieuws tegenover Wet en Profeten en rabbijnen.

De borstelworm, broedplaats van de geest

Wie de herkomst van onze geest zoekt, kan, met de Schriften, opzien naar den hooghe. Niet iedereen doet dat. De bioloog, die we aan het begin van dit artikel ontmoetten, keek gespannen in zijn kweek borstelwormen, en vond in de piepkleine hersentjes van dat dier het genetische materiaal, dat via een reeks toevalstreffers kon uitgroeien tot de hersencellen die de menselijke geest zouden voortbrengen. De Schriften en de bioloog, schepping tegenover wording.

Dat lijkt te sporen met twee kanten van een denktrant, die ver teruggaat in onze cultuur: dualisme tegenover monisme; in dit laatste hoort dan de evolutietheorie thuis met haar stelling over de borstelworm. Het dualisme gaat uit van een dubbele, soms zelfs meervoudige oorsprong van de voorhanden wereld, in ieder geval stof en geest. Gelovigen laten zich nogal eens volgaarne een mooi plaatsje toewijzen in dat hogere rijk van de geest. Dat is misschien toch niet zo’n goede keus. In het dualisme zijn stof en geest gelijkwaardige principes, al kun je hun waarde en waardigheid verschillend taxeren. Maar God de schepper en de aarde, zijn schepping, staan niet als geest en stof tegenover elkaar, zijn geen oerige principes.

Er is in de filosofie meer te beleven dan dualisme en monisme. Maar feit is, dat via evolutietheorieën het monisme heden ten dage enorm aan prestige heeft gewonnen. In onze tijd, tweedimensionaal als ze is, geldt filosofische speculatie al gauw als “ook maar een mening”: een kwalificatie die zich laat uitbreiden tot religies. Het monisme is, zeker in de vorm van de evolutietheorieën, geen speculatie meer, maar is gebaseerd op feiten met de belofte van nog veel meer bewijsbare feiten. “Kijk zelf maar”. Dat geloof is uit de microscoop.

De joden uit de hellenistische tijd zagen kans, zich het taaleigen van een gepopulariseerd grieksachtig denken eigen te maken zonder concessies te doen aan de harde kern van hun geloofstraditie. Niet dat ze tegenover hun heidense tijdgenoten daarmee een overtuigend verhaal hadden. Maar ze werden wel táálgenoten van de denkenden in de mondiale cultuur van hun tijd. Het zou mooi zijn als ons iets vergelijkbaars lukte met de heersende tweedimensionale gezindheid in onze westerse cultuur: Gods welsprekendheid vatten in het monistische taaleigen van de evolutietheorieën.

                                                                                                                      Hans Blankesteijn

Ds. H. Blankesteijn is emeritus predikant en gepensioneerd omroepjournalist