De calvinist in zaken (III)

logo-idW-oud

DE CALVINIST IN ZAKEN (III-Slot)

Geldverslaving, stinkende rijkdom, uitbuiting, ze zijn van alle tijden. Dat bedoelt Max Weber niet met kapitalisme. Het is een heel speciale ordening van maatschappij en economie, met als voornaamste kenmerk een uiterst rationele bedrijfsvoering. Een totale toewijding aan De Zaak (niet aan mensen) met religieuze trekken. Rationaliteit als een manier van leven, en een ethiek, daarop gebaseerd. Het calvinisme-puritanisme verzorgde volgens Weber de propedeuse voor die mentaliteit, al was er in de na-middeleeuwse tijd meer dat in die richting stuwde.

Weber geeft toe, dat die nieuwe geest niet uit de blauwe lucht kwam vallen, maar hij dempt alles wat zweemt naar eerdere vormen van kapitalisme zo veel mogelijk af. Het zijn niet meer dan kiemen, opgekomen uit een heel andere voedingsbodem. Ansätze, dat woord kom je vaak bij hem tegen. De bloeiende handel, met de middeleeuwse Italiaanse steden als centra…die stoelde toch op heel andere principes: meer het goede leven dan De Zaak.

Wel moet Weber erkennen, dat rationaliteit in west-Europa oude papieren heeft. De ascese in de kloosters, waarvan de calvinistische innerweltliche Askese een sprongvariant zou zijn, was rationeler dan die in de Oosterse kerk. Zo vereiste ook de middeleeuwse bouwkunst in west-Europa specialistische kunde en rekenwerk. Hier geeft Weber meer toe dan nodig is. Ook Byzantium had zijn bouwkunde, en het westen wist van trial and error. In Beauvais probeerden ze hoe hoog ze konden. Wel: héél hoog, bijna 50 meter. Toen stortte het koor in.

Een gat in de grond, en vervolgens

Het Maasdal, ten zuiden van Luik. Het was nog diep in de Middeleeuwen, toen boeren daar wat bij gingen verdienen met kolen delven. Een gat in de grond, en je had de steenkool voor het opscheppen. Die lag bijna aan de oppervlakte. Na verloop van tijd ging het minder eenvoudig, je moest dieper. Het werd vakwerk, ondernemers pakten de zaak aan, en het duurde niet lang of je kon er alles vinden wat het hart van een kapitalist verwarmt. Investeerders, want er was geld nodig voor de werktuigen die het grondwater wegpompten. Technische innovatie, want die werktuigen moesten worden bedacht. Organisatie: er waren mijnen die 150 man in dienst hadden, eerst part time boeren, later een volletijdsproletariaat. Voor de verkoop van de nu op groter schaal geproduceerde steenkool moest je de weg weten. Volwassen kapitalisme. Dat alles speelde ruimschoots voordat de eerste calvinisten van zich deden spreken.

Een voorbeeld dicht bij huis. De handel op het Oostzeegebied was in de Gouden Eeuw van groot belang. Maar die was al in de Middeleeuwen een volwassen bedrijfstak, met alle verwikkelingen die we later kennen, inclusief oorlogen om de toegang tot de Oostzee af te dwingen. Toen, 14de eeuw, nog niet onder aanvoering van Amsterdam, maar van Kampen, dat, samen met Duitse Hanzesteden, een vloot uitrustte om de Deense koning tot toegeven te dwingen. Met succes.

Het gebeurde allemaal op kleinere schaal dan later, maar in wezen was alles er al: riskante scheepvaart, risicodragende handel, doorvoer naar het achterland en verder, politieke en militaire kwesties. Een hoge overheid, ver weg, die soms zorgde voor een steuntje in de rug, maar meestal niet omdat ze op de eieren van tegengestelde belangen moest lopen. Zodat de steden voor hun eigen belangen moesten opkomen, wat ze met verve deden. Zie Kampen.

Een fraai voorbeeld tenslotte uit Italië, ook 14de eeuw. In Prato, dichtbij Florence, leefde een steenrijke koopman en industrieel, Francesco di Marco Datini. Hij had een tic, bewaarde alles: zijn boekhouding, zakelijke correspondentie, persoonlijke brieven , en beval erfgenamen, dat archief bij elkaar te houden. Het raakte zoek, werd pas in 1870 her-ontdekt; 140.000 brieven plus meer dan 500 pakken boekhouding. Francesco kwam uit de kleine burgerij, begon met niets. Ging in de handel, deed zaken met het Zwarte-Zeegebied, Roemenië, Engeland, had bijkantoren tot in Frankrijk en Spanje, handelde in metalen, andere grondstoffen, textiel, wol, slaven. In een biografische schets vind je de woorden individualist, keihard zakenman, totale toewijding aan de Zaak – alsof de schrijver Webers stelling onderuit wilde halen, dat de Middeleeuwen hooguit Ansätze van het latere kapitalisme zouden bieden. Francesco was niet gelukkig, werd voortdurend geplaagd door het besef dat zijn business niet door de ethische beugel kon; daarin onderscheidde hij zich dan misschien van latere kapitalisten. Maar het belette hem niet, door te gaan. Steeds meer, steeds groter. Textielfabricage en gros, een bank die hij stichtte. Hij was een trouw zoon van de Moederkerk, die rijkelijk van zijn fortuin profiteerde -, en van zijn kwade geweten.

Ik waag nu de volgende stelling: het calvinisme heeft niet (mede) de bouwstenen geleverd voor de geest van het kapitalisme, maar het kapitalisme ontwikkelde zich volstrekt autonoom uit wat er in de late Middeleeuwen en vervolgens al was: zelfbewuste en al maar zelfbewuster wordende stedelijke burgers, die steeds nieuwe kansen zagen van profijtelijk ondernemen in een steeds groter wordende wereld. Dat proces was al ruimschoots aan de gang toen de nieuwe leer om zich heen begon te grijpen. Die stuwde en bezielde de nieuwe economie niet, maar voegde zich erin. In de enige maatschappijvorm die voorhanden was, de enige die voorstelbaar was.

Ontdekkingsreizen velerlei

Wel kun je een zekere verwantschap vermoeden tussen de voorhoede van de calvinisten en lieden die blaakten van ondernemingslust in de ruimste zin van het woord. De bereidheid om nieuwe gezichtspunten te overwegen, openstaan voor vragen en suggesties die tot dan toe nooit waren gesteld of gedaan, en er zo nodig naar te handelen.

Dat is een heel ander soort verwantschap dan Weber ten tonele voert. Die algemene bereidheid tot gevaarlijk leven bijvoorbeeld is iets anders dan rationaliteit als levensstijl.

Columbus zette niet zo maar koers naar het westen. Hij raakte onder de indruk van de theorie dat de aarde rond zou moeten zijn, dacht erover na. Van een geleerde in Florence leerde hij dat je zelfs afstanden op die bol kon berekenen. Hoever het westwaarts naar Indië zou moeten zijn bijvoorbeeld. Aan zijn reis ging een denkavontuur vooraf dat wij nauwelijks meer kunnen peilen. Hij bleef er goed rooms bij.

Voor anderen lag het denk-avontuur juist daar: nieuwe vragen over een tot dan toe ongedachte weg tot God. De nieuwe leer, de lokkende einden der aarde, risicovol ondernemerschap … allemaal deden ze een beroep op dezelfde mentaliteit: openstaan voor het niet vertrouwde. Daarbij was elke toespitsing, elke combinatie ook, mogelijk. Ontdekkingsreiziger worden zonder het oude geloof overboord te zetten. Of de nieuwe leer omarmen en veilig bij je oude ambacht blijven, of calvinist worden en internationaal ondernemer.

De eredivisie onder deze avonturiers van de geest vormden de emigranten. Weber noemt ze, maar doet hun geen recht en wijst ze ten hoogste een bijrol toe. Maar ze waren, vaak door de nood gedwongen, gekwadrateerde avonturiers van de geest. Het is geen toeval dat de emigranten in onze Gouden Eeuw zo prominent waren, zowel in de kerk als onder de kooplieden.

Weber zegt dat rationaliteit in de economie samengaat met rationaliteit als levensstijl. Nu was de stijl van leven in de Republiek niet rationeel. De orde in het gemenebest was eerder stroperig, wat in dat tijdsgewricht kooplui en andere ondernemers juist hun kansen gaf. En de gereformeerden? Was hun theologie rationeler dan de scholastiek? Zelfs (dat is het thema van deze paragraaf) hun bereidheid tot het overwegen van nieuwe dingen week spoedig voor een geest van Bewaar ’t pand. Nog eind 17de eeuw liet men zich het geloof in hekserij en astrologie niet afpakken; gelukkig bood een vleugje Descartes in Balthasar Bekkers betoog een kans om de man af te serveren.

Die stijl van denken en doen was geen stimulans voor de geest van het kapitalisme. Da hoefde ook niet. Het kapitalisme vond zijn weg zó óók wel, zoals het gedaan had sinds de late Middeleeuwen.
Calvinisten en puriteinen

De calvinisten kregen een dynamischer opvatting van Beruf mee dan de lutheranen. Maar een diepe eerbied voor het Gezag zou die vaart stevig afremmen. Wees tevreden met uw lot. Bij de puriteinen lag dat anders; zij stonden van huis uit kritischer tegenover hogerhand. En ze wezen onbekommerd de Hand des Heren aan in het leven van de wedergeborenen, niet in de laatste plaats als daar voorspoed te signaleren viel. Het zou best kunnen, dat langs die weg Weber toch een portie van zijn gelijk mag halen in Amerika. Niet zoals in Europa, waar de calvinisten zich moesten verstaan met een al breed uitgestoeld kapitalisme, maar een maagdelijk land, waar alles nog moest beginnen en waar op veel plaatsen de puriteinen en hun verwanten de pioniersgeest hielpen ontsteken, en daarmee de geest van een zeer vrij ondernemerschap. Ik kan en durf daar verder niet over uitweiden, weet er te weinig van. Maar soms, als er flarden Amerikaanse religiositeit naar hier overwaaien, denk je: aha, Weber..

Het is zaak, calvinisten en puriteinen terdege te onderscheiden, al hebben de gereformeerden in de loop van de tijd nogal wat puritanisme geslikt. Weber gooit ze consequent op één hoop. Hoe komt dat? Hij schreef zijn studie in 1905. Toen was de Doleantie nog geen 20 jaar oud, de Afscheiding een dikke 70 jaar. Voor Nederland leunt Weber, behalve op Busken Huet, zwaar op Groen van Prinsterer. Ook Abraham Kuyper kent hij. Zonder twijfel wist hij langs die wegen van de Nederlandse ‘gereformeerden’. Kuyper deed een flinke scheut puritanisme in zijn calvinisme, en wilde dat weten ook. Dat bezorgde zijn volgelingen een markante levensstijl,die zich onder andere kenmerkte door veel wat niet mocht. Innerweltliche Askese. Mijn sterke vermoeden is nu, dat Weber aan hen zijn beeld van het calvinisme heeft ontleend, naast, voor de oudere tijd, Voetius en Schortinghuis. Zo ontging hem een calvinisme dat een flinke speelruimte bood aan, bijvoorbeeld, dankbaar genieten van Gods schepping.

Het is een verschijnsel dat we kennen uit onze eigen omgeving. Voor zover onze grachtengordelaars en andere opiniemakers het c-woord niet hanteren als een klakkeloos scheldwoord, koesteren ze het beeld, misschien bijgebleven uit hun kindertijd, van een moet-en-mag-niet-calvinsime. Dat geeft een beeld, dat haakt in het brein. Hetzelfde, vermoed ik, is Max Weber overkomen.

Laten we, na alles wat we hebben overwogen, nog één keer dat zinnetje uit Jan Wolkers’ Zomerhitte, zorgvuldig proeven, waarmee onze reeks artikelen begon: ‘… dat je niet zo’n aan de mammon verslaafde calvinistische rotkop hebt’.

Hans Blankesteijn