De calvinist in zaken (I)

logo-idW-oud

DE CALVINIST IN ZAKEN (I)

‘Dat je niet zo’n aan de mammon verslaafde calvinistische rotkop hebt.’

Deze zin uit Jan Wolkers’ ‘Zomerhitte’ lijkt op een niet helemaal gelukte interpretatie van het boek, dat ons drie artikelen lang zal bezighouden. Max Webers studie over de protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme, precies een eeuw geleden voor het eerst verschenen en sindsdien heftig bediscussieerd 1). Nog vaker is Weber klakkeloos aangeroepen, vaak door pennenvoerders die de indruk wekken hem alleen te kennen uit een alinea in een collegedictaat. Nu is dat niet zo’n wonder. Menig opiniemakend tijdgenoot had op de middelbare school geen Duits in zijn pakket, en bovendien schrijft Weber bij tijden een gruwelijk professorenduits, waarbij enige vaardigheid in algebra, zoals het ontbinden van factoren van hoofdzinnen, bijzinnen en bijzinnen van bijzinnen, de lezer danig van pas kan komen.

De calvinist als ‘zunig’, op de penning kijkend type. Wolkers ziet het helemaal voor zich, en hij niet alleen. In NRC Handelsblad van 21 september vorig jaar bespreekt Roel Janssen de begroting van het kabinet Balkenende. Hij wijst erop, dat, behalve de premier, ook Zalm en de ambtelijke top van Financiën, Sociale Zaken en Algemene Zaken, allemaal uit één nest komen: de VU, altijd nog wel een beetje gereformeerd. Haal je Weber er even bij, dan begrijp je alles: ‘de calvinistische leer van de voorbestemming leidde tot zelfcontrole, eigen verantwoordelijkheid. Soberheid, sparen met het oog op de toekomst en een rationalistisch streven naar winst’. Max Weber, samengevat voor het Denkend Deel der Natie. Sparen met het oog op de toekomst, dat klopt trouwens niet. De innerweltliche Askese (nog zo’n Weber-term die een eigen leven is gaan leiden) kan onder omstandigheden een aardig spaarsaldo tot gevolg hebben, en dat is niet de bedoeling ervan. De kop boven het artikel is te mooi om onvermeld te laten: het land van Calvijn en olie.

Van Voetius tot Groen

Het boek telt ruim 200 bladzijden, te veel voor een paar vlotte leuzen. Weber heeft, is de indruk, vrijwel alles gelezen wat ook maar enigszins met zijn onderwerp van doen heeft. Veel uit Engeland en Amerika, ook het nodige uit Nederland. Voetius, Busken Huëts ‘Land van Rembrandt’, Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper kent hij. Naar Calvijn verwijst hij opvallend weinig; het gaat hem vooral om de calvinisten en nog meer om de puriteinen.

Eerst een samenvatting van zijn betoog. In twee volgende artikelen enkele kanttekeningen, waarin ik aannemelijk hoop te maken dat Webers these over het calvinisme en de geest van het kapitalisme, niet houdbaar is.

Webers calvinist is geen aan de mammon verslaafde rotkop. Calvijns geloofsleer is ook geen uitnodiging aan de gelovige om zich tot succesvol kapitalist op te werken. Het gaat om de geest van het kapitalisme; daar hoort bijvoorbeeld rationeel handelen bij, en ook een individualistische mentaliteit. En toewijding aan een zaak eerder dan aan mensen. Allemaal dingen waartoe, meent Weber, het calvinisme de zielen masseert.
Het verhaal begint bij de uitverkiezing. De genade is volgens Calvijn niet verliesbaar, maar hoe weet je of die je geschonken is? Dat moet blijken uit het leven, en nu zien we een merkwaardige omkering. Goede werken als middel om de genade te verwerven worden afgewezen, maar aan de andere zijde van, laten we zeggen de wedergeboorte, komt de werkheiligheid terug, namelijk als blijk van de verkiezing. Weber weet dat Calvijn uiterlijke tekenen van de wedergeboorte verwierp. Maar de calvinisten, en zeker de puriteinen, zagen dat anders. Daar kon tenslotte de zichtbare zegen op de inspanningen van de uitverkorene gelden als een waarmerk van de uitverkiezing.

De uitverkorene is een werktuig van God in de wereld. We akkeren daar niet om het samen prettig te hebben, we zijn rentmeesters. Beruf. Het Duitse woord is meer dan het vlakkere Nederlandse beroep, en ruimer dan roeping. Er is een verschil tussen Luther en de calvinisten. Bij Luther is Beruf meer statisch, tevreden zijn met waar God je heeft geplaatst. Bij de calvinisten is het dynamischer, iets van handen uit de mouwen. Dat brengt het rationele, doelgerichte in je handelen. Kilheid ook. De naaste heb je niet belangeloos lief. Het is geboden. Naastenliefde is een werktuig van het rentmeesterschap.

Weber heeft een wat moeilijke bewondering voor wat hij ziet als de calvinistische mentaliteit. Toch Onthoudt hij zich meestal van waarde-oordelen. Een enkele keer laat hij zich gaan. Het woord kil is van hem. Zoals hij zich ook af en toe onprettig uitlaat over de Joden. Avontuur-kapitalisme. Paria-kapitalsime.

De verschillende kijk op Beruf, die Weber bij lutheranen en calvinisten signaleert, maakt ook duidelijk waarom we in zijn boek over de Lutheranen verder betrekkelijk weinig horen. Met een Beruf dat je fixeert op de jou toegewezen plaats kan het kapitalisme weinig beginnen. De titel van zijn studie is: die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus. Maar het gaat eigenlijk over calvinisten en puriteinen.
Zo wordt bij de calvinisten Beruf het toneel waar de verkorene zijn verkiezing bewijst. Omdat de mens in laatste instantie alléén voor God staat, heeft dat individualisme tot gevolg. Er zijn puriteinen, die zelfs waarschuwen tegen vriendschap/ Het leidt ook tot streng rationeel handelen. Als rentmeester met een doel voor ogen rommel je niet zo maar wat aan.

Innerweltliche Askese

Daarmee hebben we al twee kenmerken voor ogen die de calvinist kwalificeren voor een actief leven in het kapitalisme. Het derde is de innerweltliche Askese. Wat je door je arbeid toevalt is niet van jezelf. Houd je iets over, dan moet je dat investeren in een verdere uitbouw van het rentmeesterschap. Weber kent weliswaar de plats bij Calvijn over het kunnen genieten als kenmerk van de kinderen Gods, al parafraseert hij die wat zuinig 2). Maar latere calvinisten hadden aan genieten geen boodschap. Puriteinen worden geciteerd die lichamelijke bezigheden als sport afkeuren, of hoogstens accepteren als middel om daarna weer fit te zijn voor de arbeid.

In het voorafgaande werden calvinisten en puriteinen op één hoop gegooid. Voor Weber zijn die twee woorden vrijwel uitwisselbaar, en dat zal ons nog bezighouden. Hij beschouwt puriteinen, methodisten, baptisten, quakers en zelfs mennonieten als loten van dezelfde stam. Soms signaleert hij verschillen. Zo staan, of stonden, secte-achtige formaties, vooral in de Verenigde Staten, bekend om hun extreme eerlijkheid. Maar ook eerlijkheid is geen deugd om zichzelfswille. Die hoort bij succesvol handelen in de ruimste zin van het woord. It Pays. Weber memoreert een vrouw die in het ziekenhuis een behandeling moest ondergaan. Vlak voor haar de narcose zou worden gegeven zei ze tegen de chirurg: I’m a baptist. Een stille wenk voor pastorale bijstand in geval van nood? Nee, het betekende: maakt u zich geen zorgen over de betaling, ik ben goed voor mijn geld.

Bij de calvinisten die zich tot gevestigde kerken hebben geformeerd, ligt dat volgens Weber anders. Daar gunt men elkaar een iets ruimer geweten, wat weer op een andere manier gunstig is voor een succesvol bestaan binnen het kapitalisme. We zullen bij onze vaderen uit de Gouden Eeuw bewijzen vinden.
Weber is de laatste rijd nogal ‘in’. Onlangs schreef de bekende Britse historicus Niall Ferguson over hem een uitvoerig artikel 3). Daarin gaat hij ver met Weber mee, maar op één punt zou diens these niet kloppen. De Amerikanen sloven zich op waarlijk calvinistische wijze uit, maar niet ter wille van de innerweltliche Askese. Ze consumeren zich wezenloos, ze consumeren zelfs meer dan ze produceren. Dat lijkt me geen argument tegen Weber. Die weet maar al te goed, dat zijn calvinistische arbeidsethos vatbaar is voor secularisatie. Hij geeft zelf het voorbeeld van Benjamin Franklin. Time is money. De kortste formule van dut arbeidsethos, losgespeeld van zijn oorsprong.

Zoek de extremen, vind de waarheid

Zelfs de meest loepzuivere gereformeerde zal zichzelf niet gauw herkennen in het portret dat Weber van hem schildert. Je naaste niet liefhebben ter wille van de naaste zelf, maar als tribuut aan een tamelijk abstracte notie van Gods eer op aarde en onze dienst daarin. De gemeente niet als lichaam van Christus, maar als iets waar je toe ‘moet’ behoren krachtens een gebod, zonder dat je er enige zin aan kunt ontlenen: tegenover God sta je immers uiteindelijk alleen. Op dat kerkbegrip, bij calvinisten anders dan bij lutheranen, gaat Weber uitvoerig in, zoals hij allerlei dogmatische en aanverwante kwesties meters diep opdelft. – Zal die loepzuivere gereformeerde, dit tenslotte, zo gelukkig zijn met het feit dat hij nu eens calvinist, dan weer puritein heet?
Tegen het eind van zijn boek verklaart Weber zijn methode, en dan wordt veel duidelijk. Hij meent dat bij sociologisch onderzoek ( want het boek is eigenlijk een sociologische studie ) de essentie van een stroming het helderst te beschrijven valt aan de hand van uitersten. Om die reden schuift hij van protestantse ethiek al snel naar calvinistische, en verder naar puriteinse ethiek. De uitkomst van zijn onderzoek toont aan dat die methode niet werkt. De calvinisten mogen in de loop van de eeuwen gevoelig zijn geweest voor puriteinse invloeden, echte puriteinen waren ze niet, en zeker in de Gouden Eeuw waren ze zich daarvan bewust. Omgekeerd – een bekend voorbeeld: hadden puriteinse immigranten uit Engeland het in de Republiek al gauw bekeken.

Webers methode leidt er ook toe, dat hij makkelijk opereert met losse citaten van zijn zegslieden, zonder dat de lezer een idee krijgt van hoe die uitspraak thuishoort in een samenhangende denk- en geloofswereld. Telkens heb je het aan zekerheid grenzende vermoeden dat zo standpunten deerlijk scheefgetrokken worden. In de volgende twee artikelen zal dat blijken. Ook zullen we ons moeten afvragen of de tamelijk abstracte constructie van Weber wel standhoudt tegenover voorhanden feiten.

Hans Blankesteijn
——————
1) Max Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus. Voor het eerst gepubliceerd in 1905; later, uitgebreid met soms nogal stekelige reacties op critici, in een verzamelbundel, Religionssoziologie, 1921/’22. Die laatste versie is voor deze artikelen geraadpleegd.
2) Deze artikelen zijn in zekere zin een vervolg op de reeks ‘calvinistisch genieten’, IdW 18-3 t/m 20-5-2000
3) Niall Ferguson, ‘Arbeitswut gegen Lebenslust’, die Zeit 7-10-2004