Boekbespreking Berkhof Anselmus

logo

 

 

Karl Barth, Fides quaerens intellectum, Anselms Beweis der Existenz Gottes im Zusammenhang selnes theologischen Programms, 2. neu durchgesehene Auflage, Ev. Verlag, Zollikon 1958, 164 blzz.

In 1931 publiceerde Barth zijn studie over Anselmus. Vanwege het historisch en vaak technisch karakter heeft dit boek niet de belangstelling gekregen die voor Barths andere publikaties bestaat. De lezers van de K.D. weten echter meer van dit boek dan ze, als ze het niet gelezen hebben, zouden menen. Het werd geconcipieerd tussen de „Christliche” en de „Kirchliche” Dogmatik in. Deze studie gaf aan Barth nieuw licht voor de theologische methode die hij te volgen had. Wie zich de wijze herinnert waarop Barth „Wirklichkeit” en „Möglichkeit” der Openbaring samendenkt en wel in déze volgorde, die ziet één der meest fundamentele. trekken van de KD. die door Anselmus is geïnspireerd. Het gaat vooral om het beroemde of beruchte bewijs voor het bestaan van God zoals Anselmus dat voert in zijn Proslogion cap. 2—4. Barth betoogt, dat A. niet een puur rationeel apologetisch betoog wilde opstellen, maar denkend vanuit de openbaring, deze in haar redelijkheid d.w.z. haar innerlijke samenhang wilde doorlichten. Dat is z.i. het „intelligere” waarnaar A. streeft en dat iets anders is dan het apologetische „probare” (bewijzen). B. sympathiseert daar ook mee, zodat hij het tevens kan opnemen voor Heid. Cat. Zondag 5 en 6 die met A’s denkwijze methodisch verwant zijn.

Deze studie was al lang uitverkocht. De uitgever heeft het gewaagd, een tweede druk te laten verschijnen, zeer tot vreugde van de auteur die dit werk met veel liefde en zorgvuldigheid had geschreven en „zu meiner bekümmerten Verwunderung” moest constateren, dat het maar weinig lezers vond.

Aan het „neu durchgesehen” moet men geen grote verwachtingen verbinden. Barth geeft een leuk tweede „ woord vooraf”. Tevens zijn de citaten in overeenstemming gebracht met de nieuwe A.-uitgave van Schmitt. Dat is alles. Tijd om op de kritieken en de nieuwere litteratuur in te gaan, ontbrak Barth wegens zijn werk aan de K.D.

Voor de Nederlandse theologen is het aantrekkelijk om deze studie te vergelijken met de dissertatie van dr. K. Strijd, Structuur en Inhoud van Anselmus’ Cur Deus Homo(1958). Hij wijst mét B. de rationalistische interpretatie van A.af, maar meent dat B. te ver doorslaat naar de andere zijde en de betrekkelijke zelfstandigheid van het intelligere én van het apologetische probare bij A. miskent. Dat laatste berust op A’s vertrouwen in het gelijkenis-karakter van de menselijke rede t.o.v. Gods rede. B. laat zelf in een licht humoristische passagede mogelijkheid open dat hij niet zozeer A. juist heeft geïnterpreteerd, alswel „meinem eigenen Stern folgend” via A. zich fundamentele dingen bewust is geworden. Maar, vraagt hij terecht: „Wer hat andere Augen zum Lesen als seine eigenen?” Alleen met deze kritische vraag alzijdig voor ogen, kunnen de specialisten samen verder komen in het verstaan van de grote denker van Canterbury.

H. Berkhof

 

In de Waagschaal, jaargang 14, nr. 28. 11 april 1959)