Leermeesters

logoIdW

LEERMEESTERS

In gesprek met Kierkegaard

Als docent filosofie op een middelbare scholier kreeg ik vorig jaar een leuke mail. Het was van een hulpsinterklaas. Haar zoon had van de Sint een filosofieboek gevraagd. Maar de hulpsint had niet zoveel verstand van filosofie en vroeg de filosofiedocent van haar zoon om hulp. Wat te antwoorden?

Ik heb iets gedaan waarvan ik nog steeds niet weet of het verstandig is. Ik heb een 17-jarige jongen aangeraden om ‘Vrees en Beven’ van Kierkegaard te gaan lezen. Hij is het gaan lezen en vond het een fascinerend boek. Dat is het. Al eerder had hij het gevraagd, maar naar aanleiding van dit boek kwam de vraag des te sterker terug: ‘Wat gelooft u eigenlijk, mevrouw’. Ik kwam niet verder dan enig gemompel over gemeenschap en rituelen. Misschien kan ook hier Kierkegaard helpen.

Want waarom blijf ik geloven, ondanks mijn scepsis ten opzichte van zekerheden, van grote verhalen, van het instituut kerk? Misschien moet ik beginnen bij het belang van leraren. Daarvan heb ik er een paar. Om te beginnen meester Spekking, van de school met den bijbel in Hoog-Keppel, van wie ik leerde lezen en rekenen. Vervolgens Cornelis Verhoeven, hoogleraar metafysica aan de UvA, die mij leerde denken en ds. Lenie van Reijendam-Beek, predikante in Vrijburg hier in Amsterdam, die me leerde geloven.

Renée van Riessen vraagt zich in haar oratie af in hoeverre de waarheid geleerd kan worden. Volgens Socrates/Plato zit de waarheid al in ieder mens en kan elk mens die dus leren kennen door herinnering. Kierkegaard/Climacus (in de ‘Wijgerige Kruimels’) vertaalt die vraag als volgt: wat zijn de voorwaarden om tot waarheid en tot een waarachtig leven te komen? Zo gesteld blijkt er één mogelijkheid te zijn die Socrates en Plato niet voldoende hebben doordacht. Stel je voor dat je je volkomen buiten de waarheid bevindt. In dat geval zou je niet eens weten dat je iets zou moeten zoeken, laat staan dat je zou weten waar je het zoeken moest.

In zo’n geval, zegt hij, is het effect van de confrontatie met een leraar heel anders dan in het socratische gesprek. Dan is de leraar meer dan slechts een aanleiding om op een waarheid te stuiten die je in feite al in je had. Hij is dan ook de oorzaak van het feit dat de leerling hoe dan ook in staat is zich naar de waarheid te keren. Zo wordt de ware leraar bij Kierkegaard niet alleen aanleiding, maar ook schepper: hij schept in de geestloze, troosteloze mens iets nieuws, namelijk de ontvangstruimte voor de waarheid.

Dat hebben mijn leraren voor mij gedaan. Ik wist natuurlijk wel dat er letters waren, toen ik bij meester Spekking in de klas kwam als zesjarige. Maar bij het leren van ‘boom’, ‘roos’ ‘vis’ ging er een onvermoede wereld open. Net zoals toen jaren later een leraar Nederlands me vertelde dat er op school een bibliotheek was, waar meer te halen was dan de streekromans van mijn moeder. Ik kon niet vragen naar Hermans en Reve, maar de leraar zag mijn honger. Toen ik Lenie van Reijendam-Beek leerde kennen las ik net veel Nietzsche, waar ik behoorlijk door geraakt werd. Ik vroeg haar: Het is toch laf om te geloven? Zij antwoordde, zonder veel nadenken, ‘ik vind het laf om niet te geloven’ .

Als godsdienstfilosoof, als theoloog die vragen wil blijven stellen, als gelovige die wil geloven met geheel mijn hart, geheel mijn ziel en heel mijn verstand kende ik het gevaar van overgave wel. Overgave leidt tot irrationaliteit. Wie zich aan iets, of erger nog, aan iemand overgegeven heeft, is niet meer voor rede vatbaar. Die wordt fundamentalist of sektariër. Maar ds. Van Reijendam liet me zien dat je kunt geloven met hart en ziel zonder je verstand thuis te laten.

Toch zit er in geloof altijd een irrationeel element. Zeker het christelijke geloof is in de kern een absurd geloof, of geloof in het absurde, zo u wilt. Want welk verstandig mens kan nu geloven dat een god mens wordt?

Toen ik jaren geleden eens een weekend in een klooster was vertelde de gastenzuster bij de koffie over het belang om stil te zijn om ruimte te maken voor God. Als we steeds doorrennen, kwebbelen, muziek aanzetten en nog even de was doen, dan horen we God niet als hij komt, want God gaat ruisend voorbij. Als we iets van hem willen ervaren, dan moeten we daar wel ruimte voor maken. We moeten ruimte maken om het fluisteren van God te horen. Want God is kwetsbaar.

Op dat moment drong tot mij door waarom God mens geworden was. Hij is mens geworden om ons de waarde van het mens zijn in te laten zien. Om ons gelegenheid te geven voor hem – en dus voor elkaar – te zorgen. Om ons te leren hoe we waardevolle weerloze en toch sterke mensen kunnen zijn. De God waar wij in de christelijke traditie in geloven is mens geworden. Niet zomaar een mens, maar een kwetsbaar klein kind. Bij het doordringen van dat inzicht zal het geholpen hebben dat ik toen zwanger was. Nietzsche heeft gelijk, het christendom is een slavengodsdienst. Het laat de slaaf meester zijn. Lees de mooie brief die Johan Taels in Kierkegaards naam aan Nietzsche schreef.

Wie wil geloven dat God mens is geworden, moet zich dus toch overgeven aan een waarheid die aanstootgevend is. Daarover gaat Kierkegaards ‘Vrees en Beven’ volgens mij, dat waarschijnlijk helemaal niet geschikt is voor een 17-jarige.

‘Vrees en Beven’ gaat over het bekende verhaal van het offer van Abraham. God vraagt Abraham wat menselijkerwijs onmogelijk is: zijn enige zoon, zijn belofte voor de toekomst te offeren. De Verlichtingsfilosoof Kant, en met hem Kierkegaards rechter Vilhelm uit ‘Of/of’, vertolkt hier de stem van de redelijkheid. Want volgens Kant kan er geen God bestaan die iets vraagt dat tegen de moraal ingaat. In Kants optiek kan God de morele wet, waarvoor hij garant staat, niet tegenspreken.

Is daarmee ook gezegd dat godsdienst en ethiek samenvallen? Nee, het is inderdaad een gevaar van liberaal of vrijzinnig geloof dat geloof gereduceerd wordt tot ethiek. Dat de predikant een soort rechter Vilhelm wordt die mensen wijst op hun burgerlijke plicht, totdat schuldgevoel en het eeuwige gevoel het nooit goed te doen hen uit de kerk wegdrijft. Godsdienst en religieus geloof zijn iets anders dan geloven in de universele rechten van de mens waarvan de redelijkheid door elk weldenkend mens ingezien kan worden. Geloof is niet algemeen, maar persoonlijk.

Dat laat Abraham zien, daar bovenop de berg Moria. Op het moment dat hij zijn zoon vastgebonden heeft en zijn arm strekt om hem zijn keel door te snijden hoort hij een stem. ‘Abraham, Abraham!’ ‘Hier ben ik,’ zegt Abraham, ‘hier ben ik.’ Abraham wordt persoonlijk aangesproken en hij antwoordt persoonlijk. Hij verschuilt zich niet in derde-persoonsvormen of achter anderen. Hij neemt de verantwoordelijkheid voor wat hij doet. De stem zegt: ‘Doe de jongen niks, want nu weet ik dat gij godvrezend zijt en uw zoon, uw enige, mij niet onthouden hebt.’ Toen stond daar de ram. God heeft zich zelf een offer voorzien, zoals hij beloofd had. Het is genoeg. Abrahams geloof is genoeg. Maar dat geloof impliceert nogal wat. Abraham realiseerde zich door een confrontatie in vrees en beven dat het voor hem mogelijk was alles wat hem dierbaar was op te geven. Hij realiseerde zich dat dit mogelijk was zonder te stoppen te geloven dat God zijn belofte zou houden. In Kierkegaards interpretatie maakt Abraham hier een dubbele beweging: resignatie en geloof krachtens het absurde. Abrahams geloof is enerzijds uitdrukking van het grootst denkbare egoïsme (dat vreselijke, wat hij doet, om zichzelfs wil doen), anderzijds is het uitdrukking van absolute overgave: hij doet het om Gods wil. Als Abraham Isaak geofferd had zonder te vertrouwen op de trouw van Gods belofte, zou wat hij gedaan had geen offer geweest zijn, maar moord. Het absurde in het geloof van Abraham is de overtuiging dat dit eindige leven door het eeuwige kan worden gered. Abraham koos voor het eindige, het historische in het besef dat hij het ook anders had kunnen doen, dat hij het particuliere ook had kunnen verlaten.Hij is bereid de hele heilsbelofte die God hem gedaan heeft weer in Gods handen te leggen, omdat hij geen reden zag dit verzoek van God te weigeren. Omdat hij daartoe bereid is, houdt hij zijn zoon en daarmee de belofte van God. Abraham offert door zichzelf te geven, hij offert door zich over te geven.

Het blijft een bizar verhaal.

Kierkegaard, en andere leraren die me bijgebleven zijn, hebben me geleerd dat ik mijn eigen leraar niet kan zijn. Een goede leraar zorgt ervoor dat ik me omdraai en iets zie wat ik nog niet gezien had. Waar ik zelf niet op kon komen, omdat ik het niet kende. De leraar schept de ruimte voor die waarheid voor mij. Een leraar schept ruimte voor het absolute, ganz Andere, zo je wilt. En dan moet de enkeling, de leerling, het individu het weer zelf doen. Abraham staat er uiteindelijk alleen voor. Net als wij allemaal in elke situatie die er echt toe doet. Dan staan we er alleen voor, ten overstaan van het andere dat ons ter verantwoording roept. In stilte. Omdat geloof niet universeel is, maar particulier, niet algemeen, maar persoonlijk. Dus moet waarover niet gesproken kan worden, men zwijgen.

Desiree Berendsen

Dr. D. Berendsen is godsdienstfilosoof