Barth was geen barthiaan

logoBarth was geen Barthiaan. In Trouw van 4 januari jl. schreef Jan Greven een niet onvriendelijke recensie van Wat is evangelische theologie? De zwanenzang van Karl Barth, mijn vertaling/samenvatting van Barths Einführung in die evangelische Theologie. Ik kan het niet laten even op die recensie in te gaan. Greven vertelt hoe hij in het begin van de jaren zeventig in Afrika als docent in de theologie bij zijn studenten op verzet stuitte tegen Barths theologie. Ze vonden die beledigend omdat ze daarin een uiting van wes­ters superioriteitsbesef zagen en ze zochten aansluiting bij hun eigen Afrikaanse religie en traditie.

Ik heb me afgevraagd hoe Barth met deze studenten omgesprongen zou zijn. Het lijkt me zeker dat hij hen niet met Gods-openbaring-in-Christus-alleen om de oren geslagen zou hebben en het lijkt me ook zeker dat hij zich grondig verdiept zou hebben in hun denken. Want Barth kon luisteren, dat bleek al in zijn Die protestantische Theologie im 19. Jahrhundert, waarin hij alle theologen uit die eeuw recht liet wedervaren. Vlak voor zijn dood in 1968 bleek hij met Schleiermacher, zijn grote opponent, nog steeds in gesprek te zijn.

Volgens Greven vindt Barth dat de theologie ‘vanuit eigen bron’ ‘haar eigen gang’ moet gaan en dat ze daarbij ‘hulp van psychologie, taalwetenschap of historische wetenschap’ niet nodig heeft. Daarin vergist Greven zich lelijk. Heeft hij op blz. 101-102 van de zwanenzang niet gelezen dat de teksten van de bijbel, zoals alle andere, ook voorwerp zijn van historisch-kritisch onderzoek? Barth: ‘…bij het lezen en verstaan van ook deze teksten moet de theologie consciëntieus gebruik maken van alle bekende en bereikbare hulpmiddelen, regels en criteria van de grammatica en de studie van het idioom, en van de vergelijkende wereld-, cultuur- en literatuurgeschiedenis.’

Ik vermoed dat voor Greven de eigenlijke steen des aanstoots is dat Barth zo ‘zeker van zijn zaak’ is. Barth was een sterke persoonlijkheid en beschikte over een formidabel intel­lect: dat geeft meteen gewicht aan alles wat hij zegt. Maar hij kon er niets aan doen dat hij tot in het diepst van zijn wezen geraakt werd door ‘de geschiedenis van Israël, die de geschiedenis van Jezus Christus tegemoet gaat.’ Barth straalt zekerheid uit en dat is eigen­lijk de onbekommerde zekerheid van Mozarts muziek. Ik geef toe dat het van Barths zekerheid naar een onmuzikaal, zelfverzekerd theologiseren maar één stap is. Die zelfver­zekerdheid (bijvoorbeeld: als jij niet weet dat ‘we’ de natuurlijke theologie nu achter ons gelaten hebben ben jij een rund!) lijkt als twee druppels water op de… natuurlijke theolo­gie! In beide gevallen meen je eigenlijk over de openbaring te kunnen beschikken.

Door zijn vele verrassende wendingen maakt Barth het je onmogelijk linientreu te zijn en Barthiaan te worden. Barthiaanse orthodoxie lijkt me het grootste gevaar voor een goed begrip van zijn werk. Maar hij heeft als geen ander laten zien wat christelijke vrijheid is en daar ben ik hem zo dankbaar voor.

AAS

 

In de Waagschaal, nw. jaargang29, nr. 2. 5 februari 2000