Barth voor beginners

logo

In de kring van de brede redactie werd meerdere malen uitgesproken, dat er waarschijnlijk behoefte bestaat aan een reeks artikelen, die met name jongeren een beetje de weg wijzen in de theologie van Karl Barth. Wie immers alleen al de dertien delen van de Dogmatik op een rijtje ziet staan, vraagt zich af of hij daaraan zal beginnen en welk deel dan het eerste zal zijn, dat hij of zij uit de kast trekt. De vraag of men aan dit formidabele oeuvre moet beginnen krijgt, dunkt mij, in de redactie van In de Waagschaal een krachtig „ja” ten antwoord. Hoewel in sommige kringen van ons vaderland gesproken wordt in de geest van: „wij in onze tijd moeten verder, zo kun je er niet meer tegenaan”, of zelfs: „Barth is alweer achterhaald”, hebben wij de indruk dat het werk van Barth nog zo volop actueel is (en juist wordt!) en nog zoveel te bieden heeft voor straks, dat wij bepaald niet het gevoel hebben al in het tijdperk „na Barth” te leven. Nog sterker gezegd: wij zijn de mening toegedaan, dat het brood en broodnodig is om zeer intensief naar Barth te luisteren en een grondig begin te maken met de verwerking van het geheel. Toen de delen van de Dogmatik immers in de loop der jaren verschenen, waren de reacties vaak zeer diepgaand, maar ook beperkt doordat het geheel nog niet kon worden overzien en feitelijk wel veel, maar niet alles bekend was. Men vergete niet dat Barth zijn leven lang op weg was. En wie op weg is, wordt zelf voor verrassingen geplaatst en brengt bovendien zijn reisgenoten vaak in verbazing.

De laatste jaren is echter weer zoveel verschenen, dat het tijd wordt om opnieuw te ordenen.

Maar ook tijd om te proberen een aantal stippellijnen te trekken voor diegenen, die er nog helemaal aan moeten beginnen. En dat is het beperkte doel van deze artikelen­reeks. Zie ook: Barth en de werkelijkheid

Iets over Barth’s leven

Het lijkt verstandig om niet meteen een overzicht te geven van b.v. de structurele opbouw van de Dogmatik, maar eerst wat voorlopige informatie te verstrekken over de situatie waarin dit enorme oeuvre ontstaan is. Het gaat immers niet alleen om boeken, maar ook om de auteur. Via die geschriften zullen wij in gesprek moeten komen met de man, die dit alles heeft opgeschreven. In dit verband moet meteen de eerste opmerking vallen. Wie bij wijze van spreken zou willen zeggen „al dat studeerkamerwerk, zou dat nu echt van zoveel practische waarde zijn”, die moet weten, dat de Dogmatik stukje voor stukje is voorgelezen aan Barth’s studenten, nadat fragmenten waren voorgelezen aan vrienden en medereizigers op weg en hele stukken zijn voorbereid in referaten, die hier en daar en overal gehouden zijn. In feite is de hele Dogmatik gesproken woord. En dat is een fundamenteel gegeven. Wat hier geschreven is, is geschreven in duidelijke relatie met mensen, niet in een afgesloten laboratorium, maar in de dialoog. En wie de Dogmatikbanden openslaat zal ontdekken dat dit gesprek met de tijdgenoten zich voortzet in de „stof” die geboden wordt, want ook daar wordt bladzijde voor bladzijde het woord gegeven aan de bijbelschrijvers, de kerkvaders, de filosofen, de liedschrijvers, de politici. Zoals Hasselaar het heeft uitgedrukt: Barth schrijft in solidariteit met de kerk en haar hele geschiedenis. Men kan ook zeggen: Barth is steeds weer in gesprek met de kerk van vroeger en nu, maar vergeet geen moment zijn oor ook te luisteren te leggen bij degenen die buiten de kerk hun bijdrage leveren. Het is dan ook bepaald niet verbazingwekkend om te constateren dat Bart, tijdens de vele jaren dat Barth voorlas uit zijn Dogmatik en band voor band op de drukpersen gelegd werd, hij telkens weer colleges gaf over enerzijds bijbelboeken, anderzijds kerkvaders en concilies. Ik herinner mij nog heel goed hoe de Utrechtse dogmaticus Berkelbach van der Sprenkel op college aankondigde dat Barths grote boek „Die protestantische Theo­logie der 19 Jahrhundert” verschenen was. Berkelbach sprak zijn verbazing uit over het feit dat Barth, naast de kolossale productie van de Dogmatikdelen, tijd gevonden had om ook zo’n boek te schrijven. De bewondering van Berkelbach voor de prestatie was terecht, maar tegelijkertijd moet men zeggen: dit was geen extraatje. Zo werkte Barth: steeds in gesprek en dat gesprek hield nooit op. Hij was nooit klaar met iemand. Hij luisterde steeds opnieuw. In dit opzicht is het b.v. verrukkelijk om te zien hoe mannen als de beide Blumhardts in het begin van Barths werkzaamheden een grote rol gespeeld hebben. Wie echter de fragmenten van IV, 4 uit Barths nalatenschap leest, ontdekt hoe Barth in dat laatste deel, dus aan het eind van zijn leven, opnieuw Blumhardt sprekend invoert. De grote Harnack, met wie Barth in het begin van zijn loopbaan in een geweldig conflict geraakte, heeft een keer tegen Barth gezegd dat, als hij een dogmatiek zou schrijven, dit gebeuren zou onder de titel „het leven van de kinderen Gods”. Dit thema pakt de oude Barth op als hij voor IV, 4 het deel over het christelijk leven schrijft.

Dit brengt er toe om vervolgens iets te zeggen over de naam, die men al snel aan de theologie van Barth gegeven heeft: „dialectische theologie”. In het woord dialec­tisch zit de betekenis van een gesprek voeren. Daarbij interpreteert Barth dit woord dialectisch in de zin van in gesprek zijn met de souvereine en ons van huis uit onbekende God. Op de inhoud van deze uitspraak komen wij later nog terug. Wel is het van belang om vervolgens te onderstrepen, dat Barth zijn vele delen dogmatiek niet geschreven heeft om een „Gehause” aan te bieden, een veilig huis, een bastion. Het gaat er juist om het begin van de weg aan te wijzen. Dogmatik is voor Barth „Hilfswerk” en wel ten behoeve van de prediking. Daar is alles om begonnen. Barths theologie staat in het teken van het primaat van de kansel (Hasse­laar).

Maar dat is niet het enige. De goede theologie is er met het oog op de ethiek, op de practische daad. Als de kansel zo primair is voor Barth, moet men onmiddellijk er bij opmerken dat voor Barth de ware prediking insluit concrete solidariteit met de lijdende en in nood verkerende mensen. Of anders gezegd: als de theologie vecht om de kennis van God is dat geen vlucht om te ontsnappen naar een veilige ruimte waar de zuivere ideeën om ons heen zijn, maar een ingaan op de nood van de wereld, waarbij men bereid is mee te lijden, mee te werken en te blijven hopen. In de brieven die Barth en Thurneysen met elkaar gewisseld hebben, blijkt telkens weer, hoe Barth bezig is geweest met allerlei voordrachten in het kader van de socialistische bewe­ging, maar steeds weer het gevoel had, dat hij met kruimelwerk bezig was, zolang er f een bruikbare en wezenlijke theologie achter stond. We kunnen het ook omgekeerd beschrijven. Als in het begin van de eerste wereldoorlog 93 duitse intellectue­len de oorlogspolitiek van Keizer Wilhelm II dekken, ervaart Barth dat als een „Götterdammerung”, een godenschemering, omdat hij de handtekeningen ontdekt van zijn eigen leraren: Harnack, Hermann, Rade e.a. Dit falen van zijn hoogleraren tegenover de oorlogsideologie is voor Barth het bewijs dat de exegetische en dogma­tische vooronderstellingen van hun stellingname ondeugdelijk zijn. Daarom moet er gezocht worden naar een nieuwe theologie. Die nieuwe theologie heeft Barth gezocht in de richting van een „zur Geltung kommen Gottes” en dat weer zo nauw mogelijk verbonden met het eschatologische punt van de christelijke hoop. Zo dacht Barth in 1915. De colleges van 1959-1961 gaan over de ethiek, terwijl de laatste voordrachten nu juist alle licht werpen op Jezus Christus, de enige hoop. Barth is op dit punt zichzelf trouw gebleven.

Theologie is dus geen tijdverdrijf, geen abstract bezig zijn ver van de wereld, geen wetenschap bedrijven omwille van de wetenschap. Theologie is voor Barth de wapens smeden om stand te kunnen houden in afwachting van Gods Rijk. Stand te kunnen houden in alle beslissingen die een mens in de wereld nemen moet. Om solidair te zijn met allen die echte broederschap nodig hebben.

Het is bijzonder interessant om naast elkaar te zetten, het werk in de studeerkamer en wat er gelijktijdig op het veld allemaal gebeuren moest. Om de lezer daarvan een kleine indruk te geven, maak ik een heel summiere indeling, die echter hopelijk voldoende zicht geeft op het feit dat Barth in de studeerkamer net zo goed aan het front stond als op de kansel of achter de lessenaar in de vele zaaltjes waar hij zijn voordrachten hield.

In juli 1916 begint Barth te werken aan zijn commentaar op de Romeinenbrief. Als ik het zo formuleer, ben ik overigens bezig de lezer te misleiden. Barth (samen met Thurneysen) zoekt naar een theologie, die wegen wijst. Bij dat zoeken is er – zo moet men het formuleren – de ontdekking van de bijbel geweest, die Barths aandacht voor 100% heeft opgeslokt. Het was voor hem een adembenemend avontuur, wat telkens weer duidelijk wordt als wij de briefwisseling met Thurneysen uit die dagen lezen. Voor hem werd er in de bijbel iets zichtbaar dat hij niet vermoed had. Geen historie, geen moraal, geen religie, maar een nieuwe wereld. In 1918 sluit hij de eerste commentaar op de Romeinenbrief af. Maar dan moet onmiddellijk worden vastge­steld, dat in deze jaren Barth, gelijk Mozes met Farao, het gevecht geleverd heeft met de fabrikant Hoculi in Safenwil, ter verdediging van de arbeiders. In november 1918, als Barth de drukproeven van zijn boek naziet, breekt in Zwitserland de algemene staking uit en leidt Barth een „Notstandskomission”. In deze periode treedt Barth ook in het krijt als de socialistische partij overweegt zich aan te sluiten bij de van Rusland afhankelijke internationale.

Met andere woorden aan de ene kant is de gemeentepredikant volop in de strijd van de arbeiders verwikkeld, aan de andere kant legt hij de bijbel uit. En het zijn voor hem twee zaken die met elkaar in directe relatie staan, die met elkaar verbonden moeten worden. Dat is wat Barth zelf zo kernachtig geformuleerd heeft: „men broedt afwisselend op de krant en het Nieuwe Testament en ziet eigenlijk maar bitter weinig van de samenhang tussen deze twee werelden, terwijl men juist op dit moment daarvan zo krachtig zou moeten getuigen!”

Ik neem een tweede periode in Barths leven, als hij bezig is met het grote werk aan de Kirchliche Dogmatik.

Ik kies daarvoor niet Barths werkzaamheid in Duitsland, als het nationaal socialisme opduikt en Barth daar tegenover maar één antwoord beslissend acht voor het theologisch bestaan op dat moment („Theologische Existenz heute”, de eerste aflevering, een typisch strijdschrift): naast God geen andere goden erkennen. De heilige Geest is de enige die in staat is de kerk in alle waarheid te leiden. De genade van Christus is toereikend voor de vergeving van zonden en de ordening van het leven. Terloops wijs ik op de trinitarische indeling, waarover later meer. We springen over naar de tweede wereldoorlog. Het deel over de predestinatie wordt dan voorgelezen, maar onder een andere titel, nl. „Gottes Gnadenwahl.” En dan deze „Gnadenwahl” als het hart van het evangelie. Juist wie zo’n deel van de Dogmatik lezen gaat, mag niet vergeten dat dit alles geschreven is met als achter­grond de oorlogsstrijd. En terwijl de bladzijden van Barths dogmatiek vermeerderen is hij steeds maar in de weer met brieven aan franse christenen, de engelse kerk, nederlandse theologen en niet te vergeten de Zwitserse overheid. Barths „Hilfwerk” is bepaald niet enkel het schrijven van bladzijden dogmatiek. Maar vanuit Gottes „Gnadenwahl” zoekt hij op het terrein der ethiek (de wet is de gestalte waarin het evangelie tot ons komt. Het antwoord op de vraag „wat moeten wij doen”? is: dat wat overeenkomt met de genade) anderen wegen te wijzen in deze ontstellend moeilijke tijden. Zoals hij ook bij het uitbreken van de oorlog Hromadka zijn beroemde brief geschreven had over de taak van de christenen in Tsjecho Slowakije.

Ik wijs een derde fase aan, na de wereldoorlog. Terwijl de brieven n.a.v. de Dogmatik binnenstromen en met name de zorg van vele lezers zich uit in de vraag „wanneer nu het volgende deel komt?”, is Barth onmiddellijk na de oorlog in de weer om in Duitsland vrienden op te zoeken, lezingen te houden en studenten college te geven.

Barth wijst de geallieerden er op dat ze Duitsland nu een echte kans moeten geven. De duitse kerkleiders, die feitelijk willen restaureren, krijgen van Barth te horen dat minstens een reformatie nodig is. Het werk aan de dogmatiek gaat overigens voort. Terwijl Barth deel III, 2 voorbereidt, de leer van de mens, staat hij gelijktijdig in een nieuw spanningsveld, de krachtmeting tussen Oost en West. Dan verschijnt zijn geschrift „Die christliche Gemeinde im Wechsel der Staatsordungen”. Als Barth bezig is met het derde deel van de verzoeningsleer, breekt de Hongaarse opstand uit. Barth schrijft dan tot woede van vele christenen geen brief in dezelfde toonaard als indertijd aan Hromadka. Maar wat Barth over de dingen dacht, is o.a. terug te vinden in het hoofdstuk uit de verzoeningsleer: „Jezus is overwinnaar”. In deze tijd uit Barth zich ook verschillende keren over de kernwapens.

Deze korte aanduidingen mogen voldoende zijn. Aldoor blijft de theologie „Hilfswerk”. Zij ontstaat nooit in eenzaamheid, maar wordt o.a. beïnvloed door een eindeloze rij van gesprekken met gasten uit alle mogelijke landen. En een steeds maar weer bestuderen van bijbel, kerkvaders en tijdgenoten.

Het is mogelijk dat de „beginner” nu aan het eind van dit eerste artikel de vraag stelt: kan ik al ergens beginnen? Het antwoord luidt dat hij op zijn minst even geduld moet hebben. In een volgend artikel moet eerst nog meer verteld worden van de wijze waarop de weg gebaand is, het bouwwerk opgetrokken. Maar wie toch brandend van verlangen is om te lezen, zou kunnen beginnen met de Tambacher voordracht uit 1919 „Der Christ in der Gesellschaft”.

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 6, nr. 14. 17 september 1977)

Pagina's: 1 2 3 4 5