De kritiek van Takizawa – Karl Barth en Katsumi Takizawa (II)

logoIdW

 

DE KRITIEK VAN TAKIZAWA – Karl Barth en Katsumi Takizawa (II)

Takizawa wil niet teveel nadruk leggen op de persoon Jezus. Wat over Hem wordt verteld, is geen historie, maar een story, teken en gelijkenis van het feit dat God voor alle mensen ‘God met ons’ is.

Takizawa had in 1934 de colleges van Barth gevolgd over de maagdelijke geboorte.1 Daar heeft hij ondermeer ge-hoord hoe Barth onderscheid maakt tussen teken en werkelijkheid.

De maagdelijke geboorte verwijst als teken naar het geheimenis van de werkelijkheid van deze openbaring, dat het Woord vlees is geworden, zoals het lege graf als teken verwijst naar het geheimenis van de openbaring, dat Christus is opgestaan. Beide zijn samen één teken, dat het leven van Jezus afgrenst van alle andere mensenlevens, omdat in zijn bestaan alleen God zelf het subject is.

‘Geboren uit de maagd’ betekent negatief: geboren als geen ander, zonder verwekking door een man, wat biologisch net zo onverklaarbaar is als de opstanding van een dode. ‘Uit Maria’ betekent positief: een echt kind van een echte moeder, zoals elk ander mensenkind. Het Woord is vlees geworden. God handelt hier alleen, maar zijn genade betrekt de mens erbij. Zijn genade is tegelijk het oordeel over de mens, die als zodanig niet open staat voor de goddelijke openbaring. De maagdelijkheid van Maria is de ontkenning, niet van de mens, maar van zijn mogelijkheid, be-kwaamheid en geschiktheid voor God. Dat geldt ook voor Maria, als God haar deze mogelijkheid niet geschonken zou hebben. De mens is wel bij Gods openbaring betrokken, maar dan zoals de maagd Maria, niet scheppend, niet eigenmachtig, maar ontvangend, bereid om iets aan en met zich te laten gebeuren van Godswege.

De kritiek van Takizawa op de moderne cultus van de persoonlijkheid wordt door Barth onderschreven. Blijft de vraag: is niet alleen de maagdelijke geboorte, maar ook het leven van Jezus een teken, dat verwijst naar ‘God met ons’, zonder dat het historische werkelijkheid is geworden? En kunnen we ‘God met ons’ als Immanuël I (de eeuwige God) en Immanuël II (Jezus Christus als mens in de tijd) wel zo streng onderscheiden als Takizawa doet? Hoe Barth daarover denkt, kunnen we vinden in zijn verzoeningsleer, want de vleeswording van het Woord is gericht op Gods verzoening met de mens. Barth publiceerde het deel van zijn verzoeningsleer, waaruit het onderstaande is genomen, in 1953.2

Volgens Barth is de verzoening geen bovenhistorische of onhistorische waarheid, maar gebeurt en wordt openbaar als geschiedenis en in de geschiedenis. Zij heeft ook wortels in de geschiedenis. Het Woord werd vlees: niet een mens in het algemeen, maar joods vlees. Het nieuwtestamentisch getuigenis over Jezus Christus is gegrond in het Oude Testament, en gaat niet over de mens in het algemeen, maar over deze mens, die Gods geschiedenis met Israël samenvat en Gods verbond met dit volk vervult.

God heeft het niet te min geacht om zich volledig te geven als de God van het rebelse Israël, om als kind van dit volk te worden geboren, om zich hun zonden te laten welgevallen, om zelf hun smaad op zich te nemen en zich in hun plaats tot vergeving van hun zonden te laten doden door de heidenen – en door hun medewerking ook in hun plaats en tot vergeving van hun zonden. God zelf ging in zijn Zoon deze weg van vernedering, en werd concreet de God van Israël en concreet een mens in dit volk en als zodanig een mens in de mensheid. Hij deed dat om hun staat en stand met hen te delen en die tot zijn eigen situatie te maken. God laat in deze geschiedenis de mensenwereld deelnemen aan de geschiedenis van het innerlijke leven van zijn Godheid, waarin Hij als enige ware God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is. Zijn eigen geschiedenis speelt zich nu af als wereldlijke geschiedenis. De verzoening gebeurt niet alleen aan de wereld, maar ook in de wereld. De verzoening is een wereldlijk gebeuren.

Dat God in Jezus Christus mens werd en als mens leefde, is meer dan een teken. Het is een concrete geschiedenis, waarin God onze verzoening concreet en werkelijk tot stand brengt. In het concrete leven van Jezus als mens onder de mensen handelt God zelf als ‘God met ons’. Anders dan bij Takizawa zijn bij Barth Immanuel I en II volkomen iden-tiek. De verering van Jezus als menselijke persoonlijkheid ten koste van God is uitgesloten.

Takizawa bekritiseert ook de rol die de kerk met de unieke positie van Jezus Christus voor zichzelf opeist. Als zij be-weert, dat niemand buiten Jezus Christus om, die in de bijbel wordt betuigd en door haar wordt verkondigd, echt over God zou kunnen spreken, verwart zij de goddelijke oorsprong van de christelijke verkondiging met het menselijk begin ervan in de historie. In zijn openbaring als ‘God met ons’ laat God zich niet opsluiten in de bijbel, de christelijke kerk of de westerse cultuur. Het staat in God voor eeuwig vast, dat wij zijn gebonden aan het feit, dat Hij ‘God met ons’ is. Voorzover wij als mensen en dus als zondaren dit feit de rug toekeren, is het nodig ons te laten leiden door de bijbel en door de belijdenis van de kerk. Als wij een schijnbaar kleine stap verder gaan en de bijbel beschouwen als de enige bron van Gods openbaring, dan overschrijden we de grens, die ons is gesteld in het eeuwige feit dat ‘God met ons’ is.3

Zo verwoordt Takizawa zijn aarzeling om zich te laten dopen. Anders gezegd: het lijkt wel alsof hij eerst via de doop tot de kerk toe moet treden, voordat ‘God met ons’ ook voor hem zou gelden. De kerk, die meent het monopolie te hebben van de bijbel als enige bron van openbaring, staat als obstakel tussen hem en God in.

Treft deze kritiek ook Barth? Allereerst diens visie op de heilige Schift, waarover hij college gaf halverwege de jaren dertig, gepubliceerd in zijn Kirchliche Dogmatik I-2 uit 1938.4

Daar ontvouwt hij de stelling: “Gods woord is God zelf in de heilige Schrift. Want nadat God als de Heer eens tot Mozes en de profeten, tot de evangelisten en de apostelen heeft gesproken, spreekt Hij door het geschreven woord van hen als dezelfde Heer tot zijn kerk. De Schrift is heilig en Gods woord, doordat zij voor de kerk door de Heilige Geest tot het getuigenis van Gods openbaring werd en zal worden.”

In de bijbel is Gods woord niet eens en voor altijd vastgelegd, zodat mensen er over kunnen beschikken. Gods woord is God zelf. Hij spreekt. Niet de kerk is heer over Gods woord in de bijbel, God zelf is de Heer die spreekt. De kerk heeft te luisteren naar het woord, dat God tot haar spreekt. Alleen door zelf te luisteren kan zij ook met anderen spreken over dit woord, dat God tot haar en alle mensen spreekt. De kritiek van Takizawa op de wijze waarop de kerk de bijbel claimt, wordt door Barth gedeeld. Blijft zijn vraag of de bijbel wel de enige bron is van Gods openbaring is. Hier lijkt Barth met hem van mening te verschillen.

In 1934 nam de Belijdende Kerk in Duitsland de Theologische Verklaring van Barmen aan, mede opgesteld door Barth. Met deze verklaring koos zij positie in de Duitse kerkstrijd en wees de zuigkracht van het nationaal-socialisme op de Duitse Kerk af. De eerste these luidt: “Jezus Christus, zoals Hij ons in de heilige Schrift wordt betuigd, is het ene Woord van God, dat wij te horen, dat wij in leven en in sterven te vertrouwen en te gehoorzamen hebben. Wij verwerpen de valse leer, als zou de kerk als bron van haar verkondiging behalve en naast dit ene Woord van God ook nog andere gebeurtenissen en machten, gestalten en waarheden als Gods openbaring kunnen en moeten erkennen.”5

Deze these is gericht tegen een kerk, die in de verleiding komt zich te laten leiden door de tijdgeest, en niet zozeer tegen Boeddhisten en anderen. Zouden zij alleen door de bijbel als Westers cultuurgoed God kunnen leren kennen? De bijbel is niet gebonden aan de Westerse cultuur. God spreekt zijn woord ook tot niet-christenen. Zijn openbaring is niet aan de bijbel gebonden. God is de Heer. Hij bindt zich wel aan de bijbel, omdat Hij zich wil openbaren in dit men-selijk getuigenis, maar Hij is vrij om dat ook buiten de bijbel om te doen. Alleen openbaart Hij zich dan niet anders of als een Ander dan in de bijbel. Het is niet aan ons om daarover te speculeren. Wij hebben ons te houden aan zijn openbaring in de bijbel. Alleen door zelf te horen kunnen wij met anderen spreken over het woord dat God ook tot hen spreekt. In dit gesprek stelt de kerk niet zichzelf centraal, maar haar Heer die ook hun Heer is.

Ik denk dat Barth terecht in zijn brief uit 1956 aan Takizawa6 schrijft, dat diens kritiek berust op een misverstand en dat hij altijd een weinig langs hem heen heeft gedacht en gesproken. De kritische opmerkingen van Takizawa over schrift en kerk slaan mijns inziens eerder op de kerk, zoals hij die ziet functioneren, dan op de opvattingen van Barth hierover.

Ab Venemans

1 Barth: KD I-2, S.187-221
2 Barth: KD IV-1, S. 171-394
3 Antwort, S. 922 ff.
4 Barth: KD I-2, S. 505 ff.
5 Belijdenisgeschriften PKN, p. 228
6 Brief van Barth aan Takizawa 4.8.1958, nog niet gepubliceerd