Augustinus schuwt de filosofie niet

logoIdW

AUGUSTINUS SCHUWT DE FILOSOFIE NIET

Niet alleen binnen het christendom, ook in meer seculier getinte filosofie gooit de nu zestienhonderdzestig jaar geleden geboren Aurelius Augustinus hoge ogen. Zo promoveerde filosofe Hannah Arendt op het liefdesbegrip van de kerkvader. Ook Albert Camus, de Franse schrijver, bestudeerde zijn idee‘n grondig. Ik vermoed dat deze breed gedragen aantrekkingskracht er in belangrijke mate mee samenhangt dat Augustinus bepaald geen ‘enge’ denker is. Met zijn werk staat hij open voor het intellectuele klimaat van zijn dagen.

Het boekje De Beata Vita (‘Over het gelukkige leven’), een dialoog geschreven in 386, put uit christelijk geloofsgoed. Ook gaat het een discussie aan met de heersende heidense filosofie. Als geheel vertoont De Beata Vita een sterke verwantschap met belangrijke denkers zoals Plotinus, Cicero en Seneca. Mij is het er nu niet om te doen na te speuren waar en hoe Augustinus deze wijsgeren precies opvoert. Wat ik wel wil laten zien, is dat hij in dit werk een sterke waardering te kennen geeft voor zowel de christelijke geloofstraditie als voor de inzichten van de klassieke cultuur.

Haven

In de inleiding van De Beata Vita richt Augustinus zich persoonlijk tot de toekomstige consul Theodorus, zijn beschermheer. Verderop prijst hij diens uitgebreide kennis van Plotinus. Augustinus spreekt hier met lof over de wijsbegeerte: zij is voor ons als een ‘haven’.

Op het eerste gezicht brengt het begrip ‘haven’ en het aan de Romeinse schrijver Seneca ontleende beeld van een mens als ‘zeevaarder’ misschien enige verwarring teweeg. Wil Augustinus hiermee zeggen dat de mens bij aankomst in de haven van de wijsbegeerte ook zijn bestemming heeft bereikt? Nee, dat is niet het geval: de filosofie mag dan ‘ware en waarachtige vreugden’ oproepen, hier kan het in Augustinus’ ogen niet bij blijven. De wijsbegeerte is immers geen doel op zich, maar slechts een middel. Daarom is het belangrijk dat een mens aan de hand hiervan verder reist ‘naar de landstreek van het gelukkige leven’.

Augustinus onderscheidt drie typen beoefenaars van de filosofie. In de eerste plaats spreekt de kerkvader in De Beata Vita over hen die bij het ouder worden zonder al te veel inspanning de haven van het geluk bereiken. Augustinus blijft hier in de beeldspraak van ‘zee’, ‘reis’ en ‘golven’. Vervolgens zijn er die de wereld intrekken. Zij verliezen hun ‘vaderland’ uit het oog, maar vinden dat uiteindelijk met veel moeite terug. Tenslotte noemt Augustinus nog een derde weg: degenen die weliswaar bij het doel blijven, maar toch ‘heen en weer geslingerd’ worden.

Treffend vind ik deze uiteenzetting. Niet in de laatste plaats omdat Augustinus er zo toe komt zijn eigen verhouding tot de wijsbegeerte te bepalen. En wel vanuit een autobiografische invalshoek. Op die manier kan Augustinus worden ingedeeld bij het laatstgenoemde type. Hij drijft op de zee van het leven.

Het boek Hortensius van Cicero wekt bij hem als jongeman warme gevoelens op voor de filosofie. Ondanks het zicht op de haven van de wijsbegeerte is Augustinus vaak uit koers geraakt. Dit verklaart zijn vele omzwervingen in stromingen als het Maniche•sme en de Academie. Op het moment dat Augustinus De Beata Vita schrijft, wordt de positie die hij inneemt gekenmerkt door ‘wankelen’ en ‘dobberen’. Augustinus is een zoeker te noemen en wel naar de juiste opvatting van het gelukkige leven.

Gelukkig leven

De dialoog over dit gelukkige leven vindt plaats in Cassiciacum, een landgoed dichtbij Milaan gelegen. Hier zijn naast Augustinus’ zoon Adeodatus, zijn moeder Monnica, broer Navigius, de neven Lastidianus en Rusticus ook zijn leerlingen Trygetius en Licentius aanwezig. Zij worden zogenaamde catechumenen genoemd, mensen die zich in voorbereiding op hun toekomstige doop terugtrekken voor bezinning. Samen zoeken zij naar de juiste inhoud van het geluk. Via de wijsbegeerte probeert de kring langzaam door te dringen tot het niveau van het christelijk geloof. De boeiende vraag naar het gelukkige leven ontleent haar kracht aan grote namen als Cicero, Plato en Seneca en heeft dus een niet onaanzienlijke voorgeschiedenis. In schatplichtigheid aan deze beroemde voorgangers gaan Augustinus en zijn gesprekspartners hier hun eigen weg mee.

Als ik De Beata Vita goed lees, blijkt Cicero’s inzicht dat het een algemeen menselijk verlangen is om gelukkig te zijn een niet te missen thema. Wat houdt dit ‘gelukkig zijn’ nu eigenlijk in? Deze filosofische vraag bepaalt het verdere verloop van de discussie. Geluk blijkt gebonden aan het bezit van datgene wat men wil hebben. Toch komt hiervoor zeker niet alles in aanmerking: slechts blijvende, eeuwige zaken kan een mens werkelijk altijd bezitten. Aan dit criterium voldoet alleen God. Je mag concluderen dat slechts hij die God bezit, ook echt gelukkig is (Deum qui habet beatus est, II,11).

Ik meen dat het debat hiermee op een cruciaal punt beland is: de menselijke wil tot geluk alléén (het zoeken) blijkt niet voldoende. Om het gelukkige leven te bereiken moet iemand niet alleen zoeken, maar ook in bezit komen van wat hij graag wil. Zoals gezegd gaat het hierbij dus om het onvergankelijke, om God en zaken van de eeuwigheid.

Degene die Hem zoekt, doet Zijn wil, leeft goed en heeft geen onreine geest. Toch bezit hij God volgens De Beata Vita niet. Een zoeker hééft immers nog niet wat hij wil. Een ieder die God zoekt, is nog niet gelukkig. Maar hoe wordt hij dat dan wel?

Genade

We stuiten zo op het grote belang van de genade. Een filosofische vraagstuk krijgt op deze wijze een verrassend christelijke wending. De zoeker is afhankelijk van God. Definitieve conclusie van De Beata Vita is dat degene die God vindt een genadige God heeft. Met recht kan hij of zij dus gelukkig worden genoemd. Bij gevolg blijkt iedereen die door zonden van God is vervreemd, niet gelukkig en leeft dus niet met een genadige God. Ook wanneer een mens met de genade in aanraking komt, blijft hij een zoeker. Van religieuze luiheid kan daarom geen sprake zijn. In overgave aan de genade ligt zoeken Žn vinden besloten. Menselijk geluk is op deze manier binnen bereik.

Mij valt in De Beata Vita telkens weer op dat het gezag van het christelijk geloof de filosofie van de omringende cultuur niet buiten werking stelt. Zeker niet zelfs. Het feit dat de dialogen een zoekende sfeer ademen, zie ik als training van het verstand met oog op het geloof. Wijsbegeerte biedt nieuwe oplossingen en frisse invalshoeken.

Augustinus is vanwege zijn opleiding in Noord-Afrikaanse steden als Thagaste, Madura en Carthago, een geschoold man in de klassieke cultuur. Dat hij, daarin doordesemd, De Beata Vita heeft opgezet als een filosofisch debat mag daarom, denk ik, geen verwondering wekken. Overigens doet hij in dit werk nergens een beroep op inzichten die in strijd zouden zijn met het christelijk geloof. Sterker nog: de wijsgerige zoektocht naar inkleuring van het gelukkige leven krijgt vorm in de toepassing van een voor het christendom typische geloofswaarheid: de genade van God.

Koen Gerling

Drs. K.S.M. Gerling is theoloog en freelance-journalist