Barth: Geen theoloog van het socialisme

logo banner

Barth: Geen theoloog van het socialisme

Levendig herinner ik mij de grote schok in kerkelijk Nederland, toen na de jongste wereldoorlog een aantal Amsterdamse predikanten zich openlijk voor het socialisme verklaarde zoals dat binnen de Partij van de Arbeid zich verenigde. Het ging om de befaamde Doorbraak. Toen deze dominees kozen zei en dachten: “Daar heb je nu die Barthianen”. In zijn driedelig boek “De Politieke Partijen in Nederland” gaf de GPV’er dr. A.J. Verbrugh zijn visie daarover ten beste onder de titel: “Hoe de volgelingen van Karl Barth zich aanpassen aan het publieke materialisme”. Hoe schokkend de gebeurtenis met de Amsterdamse voorgangers ook was, wie spreekt van een donderslag bij heldere hemel overdrijft. Het zat er wel in of kwam er aan.

Reeds voor de oorlog hadden Barth in zijn theologie het met name vanuit Nederland zwaar te verduren. Vooral de vrije Universiteit, toen nog een hecht bolwerk van het Neo-calvinisme, schoot vele vurige pijlen. Ook Kampen liet zich vooral bij onder of beter via de pen van Prof. Schilder niet onbetuigd. Afgezien van de verschillende theologische bezwaren was het socialisme dat Barth aanhing een mikpunt van hoogste prioriteit. Kuypers universiteit en Kampens Hogeschool traden specifiek in het rijt voor het bestaansrecht van de christelijke politiek en bepaald voor de antirevolutionaire staatkunde. Zo ging dat destijds.

Verslapte pretenties

Gaandeweg sleten de scherpe kanten weg van de aanvaringen en misschien ook wel vanwege die. De pretenties van het “alleenzaligmakende” van christelijke en antirevolutionaire politiek verslapten en theologisch ontstond er meer oog en begrip voor de intenties van Barths dogmatisch bedrijf. Ik hof slechts te herinneren aan de titel en inhoud van de studie van de voormalige geharnaste bestrijder van Barths theologie, prof. Berkouwer, die zijn “De Triumf der genade in de theologie van Karl Barth” publiceerde in 1954.

De eerste zo fel oplaaiende strijd en de verzachting daarna heeft het onderzoek, zoals dat vanwege de theologische faculteit onder auspiciën van de Vrije Universiteit plaatsvindt, niet losgelaten. Zo verscheen er als eerste resultaat van een project een studie van dr. M.E. Brinkman, dat Barths stellingname ten aanzien van het socialisme tot onderwerp heeft.

Over de vraag of wij Karl Barth de theoloog mogen noemen van het socialisme kunnen wij dus informatie verkrijgen. De kwestie is interessant genoeg. Ter inleiding kan het geen kwaad het opschrift van dit artikeltje te inspecteren. Terstond is het reeds van betekenis of wij de tegenwoordige dan wel de verleden tijd aanhouden> Immers voor vele beoefenaren van de theologie heeft Bart afgedaan. De problemen die hij aansneed houden niet meer zo bezig. Hoogstens kan sprake zijn van neo-barthianisme. Dit gebeurt vaker.

Barth theoloog van het socialisme? In elk geval niet de ideoloog. Dat was een andere Karl. Karl Marx, wiens honderdjarige sterfdag wij 14 maart jongstleden herdachten. De vraagstelling of Barth, voor zover gewenst en voor wie dat van belang acht, een theologische onderbouwing of rechtvaardiging heeft geleverd voor het socialisme is meer historisch interessant dan direct actueel. Het begrip theologie in de aangeduide constellatie bezorgt bovendien enkele problemen.

Wij kennen tegenwoordig de zogenaamde theologieën van de tweede naamval, waarmee bedoeld worden: die van de revolutie, van de hoop, van de geldbesteding om er een paar te noemen. Bedoeld zijn monografieën, verhandelingen over onderdelen, die soms een filosofisch-religieus, doch meestal niet een uitgesproken karakter dragen van een specifieke theologische school of richting. In die zin is Karl Barth beslist niet de of een theoloog van het socialisme.

Definiëring

Trouwens wanneer wij ons op de overigens wel uitdagende probleemstelling toeleggen blijkt alras dat in de geschriften van de grote man van Bazel geen opzettelijke definiëringen voorkomen van het complexe begrip socialisme. Een vrij recente publicatie van de Raad voor Kerk en Theologie van de Ned. Herv. Kerk over het marxisme, die handreiking wil bieden voor een dialoog, noemt zonder limitatief te willen zijn een zestal betekenissen voor marxisme. Met het socialisme is het navenant.

Van een theoloog van het socialisme zouden wij om te beginnen vanzelfsprekend een volledige doorlichting mogen verwachten van het begrip socialisme. Dat doet Barth nergens. Het vraagstuk of Barth in meerdere of mindere mate speciaal of onder andere als theoloog van het socialisme gelden mag, houdt meer theologen bezig dan in doorsnee socialisten. Een Barth-kenner en Barth-vertolker, prof. Dr. F.W. Marquardt, maakte in 1972 de kwestie stof opjagend. Hij deed dat met zijn “Theologie und Socialismus”.

Ongetwijfeld is het op grond van de vele gegevens duidelijk dat Karl Barth gedurende zijn gehele leven positief stond tegenover het socialisme. Het wordt echter een veel moeilijker betoog, wanneer men wil uiteenzetten dat een meer dan terloopse keuze voor het socialisme noodzakelijk voortvloeit uit de centrale noties van Barths theologische opvattingen. Dr. Brinkman is er wel in geslaagd soms nog al vergaande opmerkingen van Marquardt te relativeren. De stelling dat Karl Barth bij uitstek en vrij exclusief in de geschiedenis zou moeten voortleven als de theoloog van het socialisme is niet weinig overtrokken.

Met paplepel ingegoten

Onmiskenbaar is wel het socialisme Barth met de paplepel ingegoten. Voor een deel kwam dat, doordat er voor hem niet zoveel te kiezen viel. Immers Barth ontplooide zich geenszins als de man van traditionele gevestigde en verburgerlijkte stromingen en formaties op theologisch en politiek terrein. Zonder zich aan iemand te onderwerpen en hem slaafs te volgen stond Barth open voor vele denkers van uiteenlopende gevoelens, zowel uit het heden als uit het verleden en niet alleen voor socialistische, zonder deze te passeren. Met allen trad hij graag in gedachtewisseling met de bedoeling door hem positief en waardevol geachte elementen op te nemen in zijn conceptie.

Wat het socialisme betreft en zeker het sociale vraagstuk erfde Barth van zijn eigen vader een positieve benadering. Zijn kerkelijke leermeester bij wie hij belijdenis deed wekte zijn belangstelling in deze richting. Met zijn vriend Thurysen, die dezelfde interessen deelde, doch die niet als Barth tot de socialistische partij toetrad, correspondeerde hij jarenlang over de verhouding van christendom en socialisme.

De beide Blumhardts vooral dreven zijn belangstelling verder in de richting van een gewenste evangelische evaluatie van het socialisme en niet te vergeten zijn gespannen volgen van de discussies, waaraan hij actief deelnam, alsook de uiteenzettingen van twee christen-socialisten Ragaz en Kutter, die beiden op geheel eigen manier, de ene vanuit het socialisme “naar God toe” en de ander vanuit het evangelie “van God uit” naar het socialisme toe, met de materie bezig waren.

Een bron apart wat Barth aangaat zijn de politieke redevoeringen, die Barth als jonge dorpspredikant heeft uitgesproken. Het politiek en met name dus het socialistisch gehalte van deze toespraken is vanzelfsprekend, gelet op de bedoeling, veel sterker en directer dan in welke andere geschriften en artikelen. Wij moeten deze literatuur wel rekenen tot gelegenheidsgeschriften. Barth was daarin allereerst partijlid en propagandist en niet zozeer de theoloog. Bij toekenning van waarde en betekenis hieraan moeten wij met genoemde beperkingen rekening houden.

Geen Tijd

Toen Barth naar Duitsland kwam om theologie te doceren gebeurden er twee dingen. De nieuwe taak eiste tijd en energie in die mate op dat er uiteraard voor speciale partijwerkzaamheden niet veel tijd meer beschikbaar was. Bovendien achtte Barth het niet juist dat hij een ander land, waar hij als gast verbleef, zich speciale partijpolitieke activiteiten permitteerde.

Echter het fel de kop opstekende nationaal-socialisme met tendensen die absoluut indruisten niet alleen tegen Barths socialisme van voorheen, maar ook tegen fundamentele theologische opvattingen en algemeen menselijke strevingen noopte hem tot veel sterker genuanceerde politieke stellingname. Tenslotte heeft een en ander ertoe geleid dat Barth het land van zijn vreemdelingschap verliet om in Bazel zijn theologisch hoogleraarschap voort te zetten.

Ik denk dat dr. Brinkman tot een weloverwogen en uigebalanceerde conclusie komt dat Barth bij tijd en wijle, wanneer actuele omstandigheden ertoe drongen, tot een opstelling kwam, die duidelijk overeenkwam met die van de partij, waarvoor hij ooit als lid en propagandist optrad. Zijn aanvankelijke partijkeuze en verantwoording daarvan werd gaandeweg genuanceerder naarmate zijn theologie zich verdiepte en verbrede. Het is Barths theologie, die aanvankelijk trouwens als dialectisch te boek stond, eigen om synthesen te vinden na aftasting van een stelling en de tegenhanger daarvan. Herhaaldelijk komen wij tegen hoe Barth aanvankelijk gehuldigde opvattingen verzacht en voorziet van een ruimere samenhang.

Wanneer Barth zich beweegt in de binnenste cirkels van zijn theologisch gedachtegoed laat hij “zijn” socialisme nauwelijks toe. Er is heel duidelijk “dialectiek”. Wanneer Barth pendelt tussen het centrum van zijn theologie en het socialisme, waarvan hij zich een aanhanger betoonde. Wanneer hij het socialisme ter sprake bracht wilde hij uitgesproken iets “meer” dan deze beweging zelf officieel zocht en beoogde. Die meerwaarde moest van elders komen. Vanuit de theologie of vanuit het Evangelie.

Op de rand van zijn theologie heeft Barth kennelijk geprobeerd zich enige ademtocht te gunnen. Dat geschiedt bijvoorbeeld, wanneer Barth een weg zoekt waar het Lutheranisme en het Calvinisme met hun diverse uitgangspunten over de verhouding van goddelijke en menselijke natuur van Christus ons niet tot een eensluidend standpunt brengen. Luther betoogt immers dat de goddelijke natuur zich totaal bevindt binnen de menselijke, terwijl Calvijn, naast die presentie van de goddelijke natuur in de menselijke, ook ruimte laat voor de goddelijke natuur buiten de menselijke. De ingewijde begrijpt dat het hier gaat om het zogenaamde “extra-calvinisticum.”

In zijn beschouwingen over deze controverse en zijn pogingen de tegenstelling te overwinnen zoekt Barth een voetstuk voor het socialisme. Het gaat daarbij om waarheden, die de geschapen wereld ordenen en die hun waarde behouden hebben, omdat de Schepper Zijn wereld trouw bleef. Wij komen zodoende op een terrein, de algemene genade, dat in het neo-calvinisme uitgebreide aandacht en ruime uitbreiding kreeg.

Bij Barth komt het gegeven later weer op de achtergrond, wanneer zijn denken zich beweegt in christologische of zo men wil christomonistische lijn. In het voorlaatste hoofdstuk van het tweede boek van Samuël treffen wij een opsomming aan van de belangrijkste helden, de koning David ten dienste stonden. In de lijst vinden wij de merkwaardige tekst: “Hij was de heerlijkste van de dertig, maar tot de drie eersten kwam hij niet”.

Onwillekeurig dacht ik daaraan, toen werd betoogd dat in Barths theologisch werk wel als drie “eersten” genoemd worden “de geschiedenis van de Heilige Schrift”, “de geschiedenis van de kerk” en de “geschiedenis van de Joden” als indicaties van werkelijke aanwezigheid van God in onze geschiedenis. Bij deze “eerste drie” hoort niet en nooit de “geschiedenis van het socialisme”. Zelfs blijkt niet dat de laatste de “heerlijkste is van de dertig”.

Geen verbondenheid

Wanneer wij samenvatten kunnen wij tot de slotsom komen dat Barth stellig niet de theoloog is van het socialisme. Op geen enkele manier. Beter is te spreken van Barth als de theoloog en de socialist. Soms nadert het een het andere vrij sterk, maar van een intrinsieke verbondenheid mag men niet gewagen. Barth heeft trouwens zelf eens gezegd dat het wat zijn politieke opvatting betreft om iets betrekkelijks gaat. Tegen landgenoten zei hij: “Wat ons relatief scheidt, is het feit, dat ik mijn laatste veertien levensjaren in Duitsland heb doorgebracht, u woont echter als Hollanders in Holland”. Dat was in 1934 tijdens een nabespreking van in Utrecht gegeven colleges.

Arbitrair blijft hoe zwaar je zo’n uitspraak moet wegen gezien jaartal en gelegenheid. In elk geval hebben volgelingen van Barth feller geageerd, wanneer zij met beroep op hem hier in Holland heilige huisjes van christelijke organisaties en politieke concentraties omverhaalden, dan hun meester zich uitsprak. Barth heeft – en dat is zeker = van binnenuit de vaderlandse situaties en posities niet gekend.

Daarom blijft het boeiend af te wachten, wanneer de hier besproken studie als bouwsteen wordt aangedragen voor een bredere bezinning op verschijnselen als “Doorbraak” en omwenteling van neo-calvinistisch denken in de richting van het Barthianisme en wat daarna in voortgaande ontwikkelingen op Barth is gevolgd.

Gebod in politiek

In nog ruimere betekenis kan bestudering van wat geboden is dienstig zijn, wanneer wij ons rekenschap geven van het functioneren van de twee grote geboden in de politiek, bepaald in de christelijke politiek. Gedurige bezinning op dit thema is broodnodig. Het is de vraag of gehoorzaamheid aan het eerste en grote gebod teweegbrengt dat waarneming van het tweede, daaraan gelijk, als vanzelf ons in de schoot wordt geworpen.

In de Schrift valt het namelijk duidelijk op dat de opdracht, zonder dat het eerste uitdrukkelijk ter sprake komt, zich beperkt tot alleen het tweede gebod. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van de rijke jongeling. (Matth. 19:18,19). Niet te vergeten ook aan Romeinen 13, de vaak als schild en banier genoemde Romeinen 13. Maar dan gaat het om een geheel ander vers: “Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want die de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld”.

Wij zouden in genoemde denken dat er aan vervulling van de wet meer te pas komt dan alleen het noemen van de geboden van de tweede tafel en het tweede grote gebod. Wanneer nauwgezette bestudering van het detail ons stimuleert tot onderzoek naar wat ik dan maar de “sociale factor” noem in christelijke politieke opstelling en breder in de praktijk van het christelijke leven in dankbaarheid en heiliging is heel wat gewonnen.

N.a.v. “Karl Barths socialistische stellingname”, door Martien E. Brinkman; uitgeverij Ten Have, Baarn, 1982; 127 pag.

ds. H.G. Abma


Algemeen Dagblad 22 april 1983