Waar het nu op aankomt! Predikant uit de comfortzone

logoIdW

 

WAAR HET NU OP AAN KOMT! Predikant uit de comfortzone

Onderstaande twee stellingen heb ik opgesteld om aan te geven waar het in mijn ambtsopvatting om draait. Mijn insteek daarbij is vooral biografisch en sociologisch: wat doe ik praktisch door de week en op grond van welke invalshoek doe ik dat? Wil je het wat breder zeggen, dan zit er in mijn ambtsopvatting een profetisch aspect (stelling 1) en een priesterlijk aspect (stelling 2).

Stelling 1. Het anti-religieuze in Jezus, het tegendraadse van het evangelie, is de kern van wat wij vandaag te zeggen hebben.

Ik verraste mijzelf met deze stelling. Dat dit het eerste was dat mij van het hart moet, als het gaat om de taak van de predikant-voorganger, had ik niet gedacht. Maar toch. Het is in zekere zin meer een methodisch uitgangspunt dan een inhoudelijk uitgangspunt. Ik zeg er eigenlijk nog niet zoveel mee. Toch heeft het wel een theologische diepte – en die wil ik graag even met jullie verkennen.

Maar eerst een voorbehoud. Ik ben zelf nogal allergisch geworden voor mensen die zeggen dat ik als dominee iets ‘moet’. Of dat de kerk iets ‘moet’. Hoezo denk ik dan: en van wie moet dat, en voor wie? Er zijn immers vele talenten en vele gaven in de kerk. Laten we ophouden elkaar de wet voor te schrijven. Je eigen enthousiasme voor iets maakt toch niet dat iedereen op diezelfde toer moet gaan? Allemaal in de spits, of allemaal in de achterhoede, dan kom je als elftal niet vooruit. Staan in een geseculariseerde wereld en in de kerk van deze tijd betekent altijd: je verhouden tot anderen die heel andere wortels hebben. Dat zij dan zo.

Waar doel ik op met het anti-religieuze van Jezus? Ik doel op de kritische houding van de Heer jegens schriftgeleerden en farizeëen, religieus-ingestelde mensen, die zich allemaal ontzettend druk maakten om de traditie en het doorgeven van de traditie – maar de Heer buiten laten staan. Je kunt stellen dat mensen die zeggen dat het in de kerk louter moet gaan om het gebed, of puur om de genadeverkondiging, en die dat op een bepaalde dwingende manier brengen, het risico lopen zo dwingend en dwangmatig te gaan denken dat ze daarbij de Heer voor de voeten lopen. Geen religieuze waarheid, geen missie om de kerk te redden, kan de laatste waarheid zijn, omdat het voorbijgaat aan God zelf die redt. Hij zelf is altijd nog van een andere orde dan onze religieuze reddingsplannen of doemscenario’s.

Zeg ik hier hetzelfde als Miskotte en de klassiek barthianen wanneer ze spreken over het antiheidens getuigenis van Tenach, over de openbaring als het eind van alle religie, over God als gans andere? Nee, toch niet. Het is waar dat deze denkers mij geinspireerd hebben, maar waar het hun gaat om de antithese, met de vaststaande posities van these, antithese en het zalige gans-andere-woord-als-overtreffende trap, gaat het mij om de antithese en dan terug de ruimte van de schepping en de kerk in om de inhoud te verkennen van Gods woord en grondtermen als liefde, genade, opstanding. Ik ben een verbindingsdenker in plaats van een antithetisch denker. Dat heb ik van Erik Borgman geleerd. Het gaat mij via het tegendraadse om de vrijheid van denken, om de beweeglijkheid van het bijbels getuigenis. Daarna kom ik dan terug bij de schaal van het menselijk bestaan. God is niet tegenover de wereld maar in de wereld. Soms als skandalon, als vreemdeling, maar overwegend als geest van hierboven, de kracht om met de nieuwe ogen van het koninkrijk te kijken naar de wereld en naar onszelf.

Samenvattend, wil het in de kerk spannend zijn, dan moet er iets zijn van verrassing, van cirkelen om een geheim dat nog niet ontsloten is, dan moet er iets zijn van een nieuw of opnieuw ontdekken van Gods liefde. Iets wat wij zo nog niet wisten.

Stelling 2. Het is de taak van de kerk en haar predikanten zich te verbinden met mensen, hun verlangens en idealen, en hen te brengen bij het geheim van God. Theologisch betekent dit: geen zondenprediking meer, maar prediking van de vergeving, het koninkrijk en de overmatige liefde.

Toelichting. Ik heb mij nooit zo herkend in het beeld van de herder en leraar. Ik heb ten opzichte van mijn gemeenten heel andere rollen vervuld: moeder van het hele gezin, dochter, pastor, opbouwer, aanjager, catecheet, voorganger, uitkijkpost – en heel soms mystagoog. Heel soms kon ik mensen helpen in de buurt te komen van het geheim van God.

Waarom allereerst dat woord verbinding? Ik zou niet weten hoe het anders kan. Allereerst is het zaak om mensen te leren kennen, geestelijk te leren kennen maar ook hun familie-omstandigheden, hun verhaal, hun werk en inkomen. Ook de streek en de eigenaardigheden van de streek – daar kun je vaak ook goeie grappen over maken. Natuurlijk vorm ik mij daar een oordeel over. Maar waar ik niets mee kan zijn die beelden van: schraalheid, comfortabel christendom, dor geestelijk leven. Ik heb ook een bord voor mijn kop als het daarom gaat – en dat heeft te maken met mijn eigen context. Ik kom uit een familie van heel loyale kerkmensen, tantes en ooms, ouders en een zus. Hoe zou ik kunnen zeggen dat zij ‘comfortabele christenen’ zijn? Zij hebben hun eigen levensthema’s. Het past ook niet bij mijn manier van kijken. Ik zie de mens als een klein en nietig wezen dat uit alle macht probeert uit de negativiteit, de ontgoocheling en het nihilisme, te komen. Dat geldt ook voor de geslaagde mens in de VINEX – ook die loopt op tegen de kwetsbare kanten van het menszijn, doordat hij in de financiële crisis ziet dat er klappen vallen, of omdat zijn ouders in een verpleeghuis wonen. Er zijn zoveel chaotische machten en krachten in het bestaan, misschien wel minstens zoveel als in de Middeleeuwen. Het zijn niet de natuurrampen maar andersoortige rampen. Daarin biedt de kerk een houvast, en daar mag ze trots op zijn. Ik zie het als taak van de kerk om zich met mensen te verbinden – en met hen de weg te gaan van de navolging.

Geen zondenprediking meer – daar zie ik geen heil in. Het dient er vaak toe de heiligheid van het verbond en de ontroering over Gods genade te bevorderen. Dat is allemaal prima. Maar ik kan het ook zonder. Jan Offringa heeft ooit gezegd: de mensen zijn moe zo negatief aangesproken te worden, op hun fouten en gebreken. Op die lijn zit de hele maatschappij al. Bij ons in de kerk is iets anders te halen: de genade, en hoe je als mens kunt groeien in vrijheid en verantwoordelijkheid. Het is een ontwikkelings-boodschap, geen kant en klare verlossingsboodschap. Is Christus dan overbodig? Nietmeer heilsnoodzakelijk? Hij kwam toch om het probleem van de zonde op te lossen? Ik zou willen zeggen: wat een smalle taakopvatting. Hij kwam omdat de wereld erom stond te springen – en staat te springen. Onmisbaar teken van Gods scheppende en helende hand. Hij is niet zozeer heilsnoodzakelijk – en functioneel voor ons. Hij is Gods menselijk gezicht en vredesinitiatief. En God heeft meer te doen dan ons van onze zonde af te helpen. Je hoeft een kind niet steeds te wijzen op zijn fouten – je kunt het ook helpen zijn goede instincten te verdiepen en mooie vergezichten voor het kind te schilderen – vandaar dus: koninkrijksprediking.

Uit welke comfortzone ben ik gestapt? Ik heb het nooit een comfortabel beroep gevonden, het loopt vaak over mijn schoenen heen. Misschien zit ik in de comfortzone van het liever zorgen voor anderen dan zorgen voor jezelf? Dat kan. Of in de comfortzone van de alziende en onmisbare pastor-dominee. Van dat laatste, het onmisbaarheidssyndroom, daar heb ik wel eens last van. Dat heeft iets met almachtsillusies te maken, denk ik. Afstand nemen van je gemeente en toekijken als ze zich vastlopen of toekijken hoe ze de boel weer vlotkrijgen. Dat is makkelijker bij processen dan bij mensen.

De kerntekst die past bij mijn ambtsuitoefening is: Deuteronomium 30 – dit woord dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en te ver weg – het is zeer dicht bij – in uw mond en in uw hart – om het te volbrengen.

Richtsje Abma

Auteur is predikant in de Oosterlichtkerk in Huizen (PKN)